In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de vrouw tegen de beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 16 augustus 2016. De vrouw had in eerste instantie verzocht om echtscheiding en om de man te veroordelen tot het betalen van kinder- en partneralimentatie. De rechtbank had de echtscheiding uitgesproken, maar het verzoek om kinderalimentatie afgewezen en de partneralimentatie vastgesteld op Naf 2.000,-- per maand, eindigend per 1 juli 2015. De vrouw was van mening dat de man onvoldoende had bijgedragen aan de kosten van de kinderen en dat zijn financiële situatie niet correct was beoordeeld.
In cassatie heeft de Hoge Raad vastgesteld dat het hof niet de juiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van de kinderalimentatie. De vrouw had inmiddels een inkomen verworven, maar het hof had onvoldoende gewicht gehecht aan de gewijzigde omstandigheden, zoals de zorgverdeling van de minderjarige en de financiële situatie van de man. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de eerdere beslissing nog steeds in overeenstemming was met de wettelijke maatstaven. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en het geding terugverwezen naar het hof voor verdere behandeling en beslissing.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de actuele situatie van partijen in alimentatiezaken, waarbij zowel de behoeften van de minderjarige als de draagkracht van de ouders in ogenschouw moeten worden genomen. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak onderstreept om alle relevante feiten en omstandigheden in de beoordeling te betrekken.