ECLI:NL:HR:2017:2383

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
17/02162
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van contra-expertise in BOPZ-zaak en de rol van medische rapporten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een verpleeginrichting, zoals geregeld in de Wet Bopz. De rechtbank Noord-Holland had op 31 januari 2017 een verzoek van de officier van justitie om een machtiging tot voortgezet verblijf verleend, maar het verzoek van de advocaat van betrokkene om een contra-expertise te gelasten, werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om contra-expertise niet onderbouwd was en dat er geen reden was om de geneeskundige verklaring in twijfel te trekken, gezien de eerdere psychiatrische onderzoeken en de diagnose van alcoholdementie.

In cassatie werd door de advocaat van betrokkene aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte haar oordeel had gebaseerd op medische rapporten die de advocaat niet had gezien. De Hoge Raad oordeelde dat deze klacht terecht was voorgesteld. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling toonde aan dat de advocaat niet op de hoogte was van de medische rapporten waarnaar de behandelend arts verwees. De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank haar beslissing om de contra-expertise te weigeren niet had mogen baseren op deze rapporten, aangezien de advocaat niet in staat was om hierop te reageren.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Noord-Holland en wees de zaak terug naar die rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van transparantie en het recht op een eerlijke rechtsgang, vooral in zaken die de geestelijke gezondheid van individuen betreffen.

Uitspraak

15 september 2017
Eerste Kamer
17/02162
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
de OFFICIER VAN JUSTITIE
NOORD-HOLLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 253616 van de rechtbank Noord-Holland van 31 januari 2017.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
  • i) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een verpleeginrichting.
  • ii) Op 31 januari 2017 heeft de rechtbank dit verzoek mondeling behandeld. Daarbij waren onder meer aanwezig betrokkene, zijn advocaat en de behandelend arts van betrokkene.
  • iii) De advocaat van betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht om een contra-expertise te gelasten.
3.2
De rechtbank heeft de verzochte machtiging tot voortgezet verblijf verleend. Het verzoek om een contra-expertise te gelasten, heeft zij afgewezen. Daartoe overwoog de rechtbank als volgt:
“3. (…) Het verzoek is niet onderbouwd en niet duidelijk is gemaakt waarom de conclusie van de geneeskundige verklaring in twijfel zou moeten worden getrokken. Betrokkene is al enkele jaren onder psychiatrische behandeling en heeft al veel psychiatrische onderzoeken door verschillende psychiaters ondergaan in verschillende klinieken, waaronder in Alkmaar, Amsterdam en in Heerhugowaard. Vanaf januari 2015 wordt in de ten behoeve van Bopz-machtigingen, door steeds verschillende psychiaters/specialisten ouderengeneeskunde, opgestelde geneeskundige verklaringen op basis van onderzoek van betrokkene steeds verklaard dat er bij betrokkene sprake is van alcoholdementie en/of cognitieve schade door jarenlange afhankelijkheid van alcohol. Gezien deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat betrokkene door het achterwege laten van een contra-expertise redelijkerwijs niet in zijn belangen wordt geschaad.”
3.3.1
Onderdeel I van het middel klaagt onder meer dat de rechtbank haar oordeel tot afwijzing van de contra-expertise ten onrechte mede heeft gegrond op medische rapporten die bij de advocaat van betrokkene niet bekend waren.
3.3.2
De klacht is terecht voorgesteld. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt dat de advocaat van betrokkene zich erop heeft beroepen dat hij de medische rapporten waarnaar de behandelend arts tijdens de mondelinge behandeling verwees, niet had gezien. Nu de rechtbank niet heeft overwogen dat dit standpunt onjuist is, moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat die rapporten bij de advocaat niet bekend waren. Gelet hierop had de rechtbank haar beslissing om een contra-expertise te weigeren, niet mogen baseren op die medische rapporten.
3.4
De overige klachten van onderdeel I en de klachten van onderdeel II behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 31 januari 2017;
wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, M.V. Polak en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
15 september 2017.