In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2017 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in een zaak betreffende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, alsook een daarbij gegeven boetebeschikking. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de belanghebbende in cassatie waren aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. De Hoge Raad concludeerde dat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. Het arrest werd gewezen door vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en werd openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.