Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
12 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1979, die in cassatie is gegaan tegen een eerdere veroordeling voor het feitelijk leidinggeven aan verduistering door een rechtspersoon en het medeplegen van witwassen. De verdachte heeft zijn beroep ingesteld via zijn advocaat M.M.A.J. Goris, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De benadeelde partijen, vertegenwoordigd door advocaat M. Tijken, hebben eveneens een verweerschrift ingediend en middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering vereist is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.