Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
12 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een vordering tot omzetting van een eerder voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf in een taakstraf, zoals geregeld in de artikelen 14g en 22b van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft op 12 september 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 10 november 2015 had geoordeeld dat artikel 22b Sr in de weg staat aan de omzetting van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De verdachte, geboren in 1994, had eerder een gevangenisstraf van drie weken opgelegd gekregen voor medeplichtigheid aan diefstal, waarbij hij het weg te nemen goed onder zijn bereik had gebracht door middel van braak. Daarnaast was er een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier weken, waarvan de tenuitvoerlegging door het Hof was gelast. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf. De Hoge Raad oordeelde dat het middel slaagde op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal, en vernietigde de bestreden uitspraak uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van het bestaande beroep.