ECLI:NL:HR:2017:2315

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
16/04048
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verstekverlening en terugwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam in verband met aanwezigheidsrecht verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de vraag of de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep. De verdachte was kort voor de zitting aanwezig in het gebouw van de rechtbank Noord-Holland, maar was niet verschenen ter zitting. Het Hof had verstek verleend, maar de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de omstandigheden waaronder de verdachte niet was verschenen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met situaties waarin de geestelijke vermogens van de verdachte in het geding zijn.

Uitspraak

12 september 2017
Strafkamer
nr. S 16/04048
SG/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 20 juli 2016, nummer 23/004175-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J. van Essen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het eerste middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte, aangezien deze ten tijde van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in hoger beroep niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 juli 2016 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De voorzitter doet te 15.10 uur de zaak tegen de hierna te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte (...)
is niet verschenen.
(...)
De voorzitter deelt mee dat de verdachte op de door de wet voorgeschreven wijze is opgeroepen en dat hij, blijkens het door de advocaat-generaal overgelegde resultaat van de raadpleging van het SKDB-systeem, thans niet is gedetineerd.
De voorzitter deelt mede dat de bode heeft meegedeeld dat de voormalige raadsman omstreeks 14.45 uur telefonisch heeft doorgegeven dat hij de verdachte 'in de rechtbank Haarlem' heeft gezien.
De voorzitter maakt melding van de volgende ingekomen stukken:
- een brief van de verdachte van 12 januari 2016, gericht aan de rechters die de zaak in aanleg hebben behandeld;
- een fax van mr. H. Blaauw van 18 juli 2016, waarin hij te kennen geeft dat hij zich onttrekt als raadsman van de verdachte, hij zijn cliënt heeft geadviseerd om zich tot een nieuwe raadsman te wenden en, met het oog daarop, het hof te verzoeken de zaak aan te houden;
- een e-mail van de advocaat-generaal van 18 juli 2016, met als bijlage correspondentie tussen de verdachte en vertegenwoordigers van enkele middelbare scholen.
De voorzitter deelt mee dat, gezien de teneur van de brief van 12 januari 2016 en de correspondentie tussen de verdachte en de middelbare scholen, het hof zorgen heeft over de verdachte. De voorzitter deelt mee dat hij constateert dat de verdachte thans niet ter zitting is verschenen om deze zorgen weg te nemen. De voorzitter benoemt de mogelijkheid om op grond van artikel 509a Wetboek van Strafvordering een last tot toevoeging te gegeven.
De advocaat-generaal deelt mee:
Vorige week heb ik een zogenaamd slachtoffergesprek gehouden. Momenteel gaat het goed met de ouders en hun dochter. Zij vinden het belangrijk dat de zaak snel wordt afgedaan. Ik heb tevens contact gehad met de toenmalige raadsman van de verdachte. Ik heb hem meegedeeld dat ik van plan was de e-mails die ik van enkele middelbare scholen heb ontvangen over te leggen. De raadsman heeft mij afgelopen maandag laten weten dat hij zich heeft teruggetrokken als raadsman van de verdachte en dat hij de verdachte heeft geadviseerd een nieuwe raadsman te zoeken. Ik ben van mening dat het hof pas een beslissing op grond van artikel 509a Sv zou moeten nemen als de verdachte verschenen is. Gelet op het feit dat hij niet aanwezig is, is het ook mogelijk dat hij het appel niet wil doorzetten. Ik verzoek het hof dan ook het nemen van een beslissing nog enige tijd uit te stellen, in afwachting van de komst van de verdachte. Indien de verdachte vandaag niet meer ter terechtzitting verschijnt, dient het door de verdachte ingestelde hoger beroep in mijn optiek niet-ontvankelijk te worden verklaard op grond van het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het onderzoek wordt bij monde van de voorzitter onderbroken voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee dat de behandeling ter terechtzitting wordt onderbroken tot na de behandeling van de volgende zaak op de rol, in afwachting van de mogelijke verschijning van de verdachte.
De voorzitter hervat het onderzoek ter terechtzitting om 16.50 uur.
De voorzitter deelt mee dat hij constateert dat de verdachte nog steeds niet is verschenen en dat de verdachte geen contact met het hof heeft opgenomen omtrent zijn afwezigheid, zo leerde zojuist ook navraag bij de bode.
De advocaat-generaal deelt mee:
Het is inmiddels bijna twee uur geleden dat de verdachte hier had moeten zijn. We hebben niets van hem gehoord en we hebben ook geen schriftuur. Ik ga ervan uit dat de verdachte geen behoefte meer heeft aan de behandeling van het door hem ingestelde hoger beroep. De verdachte dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.
Het onderzoek wordt bij monde van de voorzitter onderbroken voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter te 17.02 uur als overwegingen van het hof mede:
Om 14.45 uur heeft het hof bericht gekregen dat de verdachte in het gebouw van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, zou zijn. Het is niet bekend of hij daar voor deze of een andere zaak was. De voorliggende zaak is om 15.10 uur uitgeroepen. Inmiddels is het
17.02
uur en is de verdachte nog steeds niet verschenen. Gelet op de (beperkte) reistijd tussen het gerechtsgebouw van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, en het paleis van justitie in Amsterdam en in aanmerking genomen dat de verdachte geen contact met het hof heeft opgenomen of een verzoek om aanhouding heeft gedaan, moet het ervoor worden gehouden dat de verdachte (alsnog) vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om heden in zijn tegenwoordigheid te worden berecht.
(...)"
2.2.2.
Blijkens voormeld proces-verbaal is vervolgens verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte, heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten. Na de sluiting van het onderzoek heeft het Hof de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.3.
Wanneer aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, behoort het onderzoek ter terechtzitting, dat op grond van een dagvaarding die op wettige wijze is betekend, rechtsgeldig is aangevangen, te worden geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek aanwezig te zijn (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL: HR:2002:AD5163, NJ 2002/317).
2.4.1.
Uit de hiervoor onder 2.2.1 weergegeven inhoud van het proces-verbaal moet worden afgeleid dat de verdachte kort voor de aanvang van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep aanwezig was in het gebouw van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem en dat het bij het Hof niet bekend was "of hij daar voor deze of een andere zaak was". Voorts blijkt daaruit dat het Hof de mogelijkheid aanwezig heeft geacht dat sprake is van het vermoeden, zoals bedoeld in art. 509a, eerste lid, Sv, dat de geestvermogens van de verdachte zodanig gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen.
2.4.2.
Gelet op deze omstandigheden is het oordeel van het Hof dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht en dat tegen hem verstek kon worden verleend niet zonder meer begrijpelijk.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft, en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 september 2017.