ECLI:NL:HR:2017:231

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
15/03241
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Passieve ambtelijke omkoping door directeur van vennootschap met gemeente Nijmegen als enig aandeelhouder

In deze zaak gaat het om de passieve ambtelijke omkoping door de directeur van een vennootschap waarvan de gemeente Nijmegen de enige aandeelhouder was. De verdachte, geboren in 1947, was tijdelijk directeur van de NV en heeft in de periode van augustus 2006 tot februari 2007 een geldbedrag van 10.799,97 euro gevraagd aan de directeur van een andere vennootschap om iets te doen in zijn functie, zonder in strijd met zijn plicht te handelen. De verdediging stelde dat de verdachte niet wist dat hij als ambtenaar werd beschouwd, maar het hof verwierp dit verweer omdat het bestanddeel 'ambtenaar' geobjectiveerd was in de tenlastelegging. De Hoge Raad oordeelde echter dat het hof had miskend dat de mogelijkheid van een beroep op afwezigheid van alle schuld (avas) niet was uitgesloten. Het hof had geen gemotiveerde beslissing gegeven op het verweer van de verdachte, waardoor het middel gegrond werd verklaard. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafbaarverklaring en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

14 februari 2017
Strafkamer
nr. S 15/03241
MD/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2015, nummer 23/002660-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd gemotiveerd te beslissen op het namens de verdachte gedane beroep op afwezigheid van alle schuld.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van de maand augustus 2006 tot en met de maand februari 2007 te Nijmegen als ambtenaar (directeur van NV [A] , van welke NV de gemeente Nijmegen enig aandeelhouder is) een gift, te weten
- een geldbedrag van 10.799,97 euro van (de directeur van) [B] / [betrokkene 1] heeft gevraagd teneinde hem, verdachte, te bewegen iets te doen in zijn bediening, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen."
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2015 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"3. Ambtenaar
Over het al dan niet zijn van ambtenaar is het nodige op te merken. De verwarring in dit dossier was daarover ook merkbaar aanwezig. De strafwet zegt nergens nadrukkelijk wat zij onder de term 'ambtenaar' verstaat. In artikel 84 Sr wordt bepaald wie onder ambtenaren begrepen worden, althans wie naast de eigenlijke ambtenaren mede als zodanig worden beschouwd. Onder deze definitie valt [verdachte] duidelijk niet.
(...)
Om de redenen vervat in het voorgaande kan [verdachte] niet worden aangemerkt als ambtenaar in de zin van de door de officier van justitie ten laste gelegde artikelen en dient hij derhalve om deze reden te worden vrijgesproken, althans dient [verdachte] op grond van het voorgaande te worden ontslagen van alle rechtsvervolging dan wel te worden vrijgesproken met een beroep op afwezigheid van alle schuld (AVAS) vanwege een verontschuldigbare rechtsdwaling en/of feitelijke dwaling. In dit verband wijs ik op het proces-verbaal van de getuige [getuige] , destijds de juridische man binnen de RvC:
" [verdachte] was geen ambtenaar (...) Die overeenkomst is in 2002 gesloten met [verdachte] . Volgens mij is er helemaal geen discussie geweest of hij al dan niet de status van ambtenaar zou hebben in die constellatie (...)".
Bovendien wijs ik erop dat [verdachte] met verbazing kennisnam van het feit dat hij bij en na zijn aanhouding te horen kreeg dat hij als ambtenaar werd gezien en hij ontkent dan ook uitdrukkelijk zulks te hebben geweten. Zo verklaart hij:
'Vraag verbalisant: Was u ambtenaar vanwege uw functie bij NV [A] ?
Verdachte: '... nee. Ik ben ingehuurd als tijdelijk directeur en werd betaald door [C] B.V. [C] B.V. verleent een dienst aan de NV [A] en die dienst wordt door mij uitgevoerd. Ik werkte dus voor [C] B.V.'
Als hem wordt voorgehouden dat hij wordt verdacht van knevelarij verklaart hij:
'Als u zegt dat het een functie betreft met een openbaar karakter dan had mij dat op zijn minst duidelijk gemaakt moeten worden'
Voorzitter van de Raad van Commissarissen destijds, [betrokkene 2] , verklaart hierover bij de rechter-commissaris:
"Ik ga ervan uit wanneer wij een contract sluiten, in dit geval met de Holding van [verdachte] , dat dit niet gezien kan worden als een dienstverband. Dit houdt ook in mijns inziens dat [verdachte] in dit geval niet kan worden gezien als ambtenaar in de zin van de wet. Ik heb nooit tegen [verdachte] gezegd dat hij ambtenaar is."
Ten overstaan van de Rijksrecherche verklaart zij:
"bij de aanstelling is de toenmalige wethouder Paul Depla van de PvdA betrokken geweest. Ook de overeenkomst tussen zijn BV ( [C] ) en de gemeente is mede ondertekend door deze wethouder. Er is in dat opzicht niet aan [verdachte] duidelijk gemaakt dat hij ambtenaar werd bij de aanstelling, in ieder geval niet door mij. Het is voor mij nu nog niet eens duidelijk dat hij ambtenaar was. Wel is aan hem uitgelegd dat hij in een politieke omgeving zou gaan verkeren. Dat is dus iets anders."
Deze verklaringen maken prangend duidelijk dat als de voorzitter en het juridisch geschoold lid van de Raad van Commissarissen het al niet bekend was, het bezwaarlijk bij [verdachte] zelf als bekend mag worden verondersteld. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat iemand veroordeeld kan worden voor een ambtsmisdrijf, waarbij, zoals het woord het al zegt de kwaliteit van ambtenaar een gegeven moet zijn, terwijl die persoon daar zelf nooit wetenschap van heeft gehad. Ook om deze reden dient zoals hiervoor al geconcludeerd vrijspraak te volgen dan wel OVAR te volgen."
2.2.3.
Het bestreden arrest houdt hieromtrent - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"Dwaling
Het betoog van de raadsvrouw dat het de verdachte niet bekend was dat hij ambtenaar was, kan niet leiden tot vrijspraak, dan wel ontslag van rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld, nu het bestanddeel 'als ambtenaar' in de tenlastelegging is geobjectiveerd en derhalve is onttrokken aan enig opzetvereiste."
2.2.4.
Art. 362, eerste lid, (oud) Sr luidde ten tijde van de bewezenverklaarde gedraging:
"Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft de ambtenaar:
(...)
3° die een gift, belofte of dienst vraagt teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten;
(...)"
2.3.
Het Hof heeft terecht geoordeeld dat in art. 362, eerste lid, (oud) Sr het bestanddeel 'ambtenaar' is geobjectiveerd zodat opzet of schuld ten aanzien van dat bestanddeel niet behoeft te worden bewezen. Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging heeft het Hof echter miskend dat in dit verband de mogelijkheid van een beroep op de strafuitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld, bijvoorbeeld in de vorm van verontschuldigbare onbewustheid van het zijn van ambtenaar, niet is uitgesloten.
2.4.
Het Hof heeft dus ten onrechte het namens de verdachte gedane beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de status van ambtenaar buiten beoordeling gelaten. Nu het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven op dit verweer en zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, is het middel gegrond.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafbaarverklaring van de verdachte en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 februari 2017.