ECLI:NL:HR:2017:219

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2017
Publicatiedatum
10 februari 2017
Zaaknummer
16/05274
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking inzake voorlopige machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een betrokkene die in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) een voorlopige machtiging heeft aangevraagd. De rechtbank had eerder op 26 juli 2016 een beschikking gegeven, waartegen de betrokkene in cassatie is gegaan. De officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland is als verweerder opgetreden, maar heeft geen verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het cassatieberoep te verwerpen, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de toepassing van de BOPZ en de voorwaarden waaronder voorlopige machtigingen kunnen worden verleend. De beslissing benadrukt dat niet alle klachten in cassatie automatisch leiden tot een heroverweging van de feiten en omstandigheden die door de lagere rechters zijn vastgesteld. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd en het beroep verworpen.

Uitspraak

10 februari 2017
Eerste Kamer
16/05274
LZ/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Weerden,
t e g e n
de OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT NOORD-HOLLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 245596 van de rechtbank Noord-Holland van 26 juli 2016.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
10 februari 2017.