ECLI:NL:HR:2017:212

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
16/05124
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep inzake partneralimentatie en motiveringsplicht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partneralimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De Procureur-Generaal stelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar cassatieberoep op grond van artikel 80a van de Rechtsvordering. De Hoge Raad heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de vrouw geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een motiveringsplicht bij verzoeken tot limitering van partneralimentatie.

Uitspraak

10 februari 2017
Eerste Kamer
16/05124
LZ/JS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. R.K. van der Brugge,
t e g e n
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/10/452755/FA RK 14-4576 en C/10/461995/FA RK 14-8693 van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2015;
b. de beschikking in de zaak 200.175.824/01 en 200.175.826/01 van het gerechtshof Den Haag van 20 juli 2016.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4-9).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar door de raadsheer G. de Groot op
10 februari 2017.