ECLI:NL:HR:2017:209

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
15/04383
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon en rekening en verantwoording in het kader van schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een assurantietussenpersoon, [verweerder], die in de jaren 2009 tot en met 2011 werkzaamheden heeft verricht voor de Oceanteam-groep. Oceanteam c.s. vorderden in cassatie een verklaring voor recht dat [verweerder] niet heeft gehandeld zoals een verzekeringstussenpersoon betaamt en vroegen om schadevergoeding. De rechtbank en het gerechtshof hebben de vorderingen van Oceanteam c.s. afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat [verweerder] zich heeft verantwoord voor de ontvangen bedragen en dat de overeenstemming over het rekening-courantsaldo impliceert dat Oceanteam c.s. zich hebben neergelegd bij de hoogte van de in rekening gebrachte premies. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof voor zover het de vordering van Oceanteam c.s. van € 39,67 betreft, en wijst deze vordering toe, vermeerderd met wettelijke rente. Oceanteam c.s. worden in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

10 februari 2017
Eerste Kamer
15/04383
LZ/JS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. OCEANTEAM II B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. OCEANTEAM ASA,
gevestigd te Bergen, Noorwegen,
3. OCEANTEAM SHIPPING GMBH,
gevestigd te Wilhelmshaven, Duitsland,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. M.J.E. Harmsen
thans mr. M.E. Bruning,
t e g e n
[verweerder], handelend onder de naam [A],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Oceanteam c.s. en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/14/136754/HA ZA 12-151 van de rechtbank Alkmaar van 18 juli 2012 en van de rechtbank Noord-Holland van 22 januari 2014;
b. het arrest in de zaak 200.150.239/01 van het gerechtshof Amsterdam van 9 juni 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben Oceanteam c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en vordert wettelijke rente over de toe te wijzen proceskosten.
De zaak is voor [verweerder] toegelicht door zijn advocaat, mede door mr. A. Stortelder.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing.
De advocaten van partijen hebben ieder bij brief van 4 november 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
  • i) Oceanteam c.s. behoren tot de Oceanteam-groep. Zij houden zich bezig met offshore-activiteiten.
  • ii) [verweerder] heeft in de jaren 2009, 2010 en 2011 als verzekeringstussenpersoon werkzaamheden verricht voor Oceanteam c.s. De werkzaamheden bestonden onder meer uit het ten behoeve van Oceanteam c.s. afsluiten van verzekeringen, waaronder een Marine Equipment Insurance (hierna: MEI) en een Combined Liability Insurance (hierna: CLI). Voorts bestonden de werkzaamheden uit de afhandeling van schades die zich bij Oceanteam c.s. voordeden.
  • iii) [verweerder] heeft Oceanteam c.s. in 2009, 2010 en 2011 diverse premiefacturen gezonden, die zonder protest zijn behouden en deels onbetaald zijn gebleven.
  • iv) In een aantal gevallen heeft [verweerder] schade-uitkeringen die hij had ontvangen voor Oceanteam c.s., verrekend met zijn vorderingen op Oceanteam c.s. voor voorgeschoten premies.
  • v) Omstreeks april 2009 is het aantal werknemers van de Oceanteam-groep teruggebracht naar ongeveer twintig. [verweerder] heeft de dekking van de CLI over 2009 verlengd op basis van een organisatie met driehonderd werknemers.
  • vi) Vanaf eind 2010 hebben Oceanteam c.s. de relatie met [verweerder] afgebouwd en hun verzekeringen ondergebracht bij een andere verzekeringstussenpersoon.
  • vii) Op 13 januari 2011 heeft tussen partijen overleg plaatsgevonden.
(viii) [betrokkene] (directeur van Oceanteam c.s., hierna: [betrokkene]) heeft bij e-mail van 2 maart 2011 aan [verweerder] het volgende bericht:
“Ik begrijp dat er vele issues spelen maar wat mij betreft heeft het welles nietes spel nu lang genoeg geduurt.
Zoals recent aangegeven Oceanteam Shipping een nieuw bedrijf en de manier van werken en leveren zoals gewend is niet langer van toepassing. Laat ik duidelijk zijn voor niemand, ook intern.
Ref de betalingen ook hier is aangewerkt maar je kan je voorstellen dat de besparing van meer dan Euro 120.000,- op enkelt de liability verzekering niet mis is gezien dat 2010 exact hetzelfde was. Wat ook de reden hiervan is het duidelijk dat ik hier eerder had moeten ingrijpen.
Helaas waren er andere prioriteiten en mij is altijd gesteld dat dit goed geregeld was. Voor alle duidelijkheid ik ben degene geweest die het besluit genomen om de liability insurance dit over te sluiten in het belang van Oceanteam en hiermee het verleden verder te laten rusten onder een zacht dekentje, beter voor een ieder leek me.
De grote problemen lijken te zijn de betalingen en de betrokken persoonlijkheden. Prima, de betalingen kan ik oplossen en voor de rest heb ik eigenlijk geen mening over. Niet relevant.
Om een ieder te accomoderen uit deze spagaat heb ik het volgende besluit genomen;
Oceanteam zal de bij [A] lopende verzekeringen oversluiten en de relatie proffesioneel afgebouwen conform de verloop data der lopende polissen.
(…)
Betalingen zullen plaatsvinden conform eerdere afspraak, onder de voorwaarde dat lopende schades ook worden afgehandeld. Zoniet dan worden deze geoffset zoals in het verleden ook met de OJ 900 is gedaan.
Laten we vrijdagochtend om 09:00 bij elkaar gaan zitten en de zaak feitelijk bespreken en kijken hoe we dit afhandelen op een goede en profesionele manier.
Aan ieder excuus voor het late ingrijpen en dat ik het zolang heb laten door modderen. Persoonlijk vind ik jammer dat het allemaal zo is gelopen.”
(ix) Op 4 maart 2011 heeft tussen partijen wederom overleg plaatsgevonden over de afwikkeling van de financiële verhouding tussen hen. Naar aanleiding daarvan hebben Oceanteam c.s. op 8 maart 2011 € 64.200,--, op 9 maart 2011 € 45.000,-- en op 23 maart 2011 € 45.000,-- aan [verweerder] betaald.
3.2.1
In deze procedure vorderen Oceanteam c.s., voor zover in cassatie van belang, een verklaring voor recht dat [verweerder] door onvoldoende actief de belangen van Oceanteam c.s. te behartigen niet heeft gehandeld zoals een verzekeringstussenpersoon betaamt en [verweerder] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan Oceanteam c.s. De rechtbank heeft in haar eindvonnis de vorderingen afgewezen.
3.2.2
Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:
“3.11.3. Wat betreft het door [verweerder] ontvangen bedrag van € 50.000,= als premierestitutie heeft [verweerder] zich verantwoord middels een aan Oceanteam ASA gerichte factuur van 22 oktober 2013 (…). Op deze factuur wordt vermeld dat de premierestitutie van € 50.000,= betrekking heeft op de periode van 15 februari 2009 - 15 februari 2010, en dat de restitutie ziet op de CLI. Naar het oordeel van het hof volstaat deze rekening en verantwoording. Het hof verwerpt het bezwaar van Oceanteam c.s. dat [verweerder] inzichtelijk had moeten maken waarom de premierestitutie € 50.000,= bedraagt en geen hoger bedrag. Oceanteam c.s. betwisten immers niet dat [verweerder] een bedrag van € 50.000,= heeft ontvangen, zodat de verantwoording in zoverre in ieder geval volstaat. De verklaring van [verweerder] dat hij in de onderhandelingen is uitgekomen op een premierestitutie van € 50.000,= volstaat als verantwoording voor de totstandkoming van de hoogte van dit bedrag. Oceanteam c.s. hebben onvoldoende gemotiveerd uiteengezet waarom [verweerder] een hoger bedrag had kunnen bedingen. Met name hebben Oceanteam c.s. onvoldoende inzichtelijk gemaakt per wanneer hoeveel werknemers zijn afgevloeid en vermogensobjecten zijn verkocht in het desbetreffende premiejaar 2009, en welke gevolgen dit voor de hoogte van de premie zou moeten hebben gehad. Oceanteam c.s. stellen weliswaar dat hun deelneming Oceanteam Subsea Services (hierna: OSS) per 30 april 2009 is verkocht en in oktober 2009 de deelneming Oceanteam Power & Umbilical (hierna: OPUL) is geliquideerd, als gevolg waarvan onbemande duikboten met een waarde van minstens € 6.500.000,= ten onrechte onder de dekking van de MEI bleven. Echter, [verweerder] betwist gemotiveerd dat OSS op 30 april 2009 is verkocht (de verkoop zou op 27 november 2009 hebben plaatsgevonden) en dat OPUL in 2009 is geliquideerd, zodat voormelde stellingen niet zijn komen vast te staan. Zonder nadere toelichting kan het hof ook niet vaststellen dat bedoelde wijzigingen zich zouden dienen te vertalen in een hogere premierestitutie, laat staan tot welk bedrag.
3.11.4.
[verweerder] heeft zich terzake de door hem toegepaste verrekeningen verantwoord in zijn processtukken in hoger beroep door te stellen dat hij het totaal van voormelde bedragen van € 68.870,97 (= € 18.870,97 + € 50.000,=) verrekent met zijn vordering op Oceanteam c.s. (en eventuele andere tot de Oceanteam Groep behorende vennootschappen) van € 68.831,30 (…). Nu de juistheid van voormelde bedragen vaststaat, volstaat de verantwoording ter zake de toegepaste verrekeningen evenzeer. Weliswaar komen de vorderingen van € 18.870,97 en € 50.000,= toe aan respectievelijk Oceanteam II en Oceanteam ASA, terwijl ter zake de vordering van € 68.831,30 niet duidelijk [is] van welke vennootschap(pen) binnen de Oceanteam Groep [verweerder] deze heeft te vorderen. Echter, [verweerder] heeft onbetwist gesteld dat Oceanteam c.s. in het verleden dergelijke verrekeningen in de rekening-courant steeds heeft toegestaan (in zoverre verschilt de situatie van de door [verweerder] in eerste aanleg in reconventie ingestelde vordering van € 68.831,30). Daarbij hebben Oceanteam c.s. niet gesteld dat de verrekening tot gevolg heeft dat zij binnen de Oceanteam Groep met een onverhaalbare vordering blijven zitten. Weliswaar overtreft de hoofdsom van Oceanteam c.s. die van [verweerder] met € 39,67 (= € 68.870.97 - € 68.831,30), maar omdat de vordering van [verweerder] ouder is neemt het hof aan dat de hoofdsom vermeerderd met rente van [verweerder] hoger is dan die van Oceanteam c.s., zodat Oceanteam c.s. per saldo niets van [verweerder] hebben te vorderen.
(…)
3.12.2.
[verweerder] voert als meest verstrekkende verweer aan dat de overeenstemming begin 2011 over het saldo van de rekening-courant impliceerde dat Oceanteam c.s. zich neerlegden bij de hoogte van de in 2009 en 2010 in rekening gebrachte premies terzake de CLI en MEI (zie onder meer nr. 16 conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie; nr. 4 antwoordakte; nr. 11 pleitnotitie hoger beroep). De overeenstemming brengt daarom met zich dat Oceanteam c.s. hun recht op een schadevergoeding vanwege (vermeend) te hoge premies hebben prijsgegeven,
De stelplicht en bewijslast van voormeld (bevrijdend) verweer rusten op [verweerder].
De hierboven (gedeeltelijk) geciteerde e-mail van [betrokkene] van 2 maart 2011 duidt naar het oordeel van het hof inderdaad erop dat de overeenstemming over het saldo van de rekening-courant impliceerde dat Oceanteam c.s. zich neerlegden bij de hoogte van de premies. De e-mail duidt er immers op dat de hoogte van de premies uit het verleden (2010) onderdeel van de onenigheden was en dat [betrokkene] de discussie hierover wilde beëindigen, terwijl hij overigens de hand wat dit betreft ook in eigen boezem stak (“
Ref de betalingen ook hier is aangewerkt maar je kan je voorstellen dat de besparing van meer dan Euro 120.000,- op enkelt de liability verzekering niet mis is gezien dat 2010 exact hetzelfde was. Wat ook de reden hiervan is het duidelijk dat ik hier eerder had moeten ingrijpen. Helaas waren er andere prioriteiten en mij is altijd gesteld dat dit goed geregeld was. Voor alle duidelijkheid ik ben degene geweest die het besluit genomen om de liability Insurance dit over te sluiten in het belang van Oceanteam en hiermee het verleden verder te laten rusten onder een zacht dekentje, beter voor een ieder leek me.”). Naar het oordeel van het hof brengen voormelde passages uit de e-mail van [betrokkene] met zich dat [verweerder] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat wanneer definitief overeenstemming zou worden bereikt over de rekening-courant, Oceanteam c.s. hierdoor tevens instemden met de hoogte van de in 2009 en 2010 in rekening gebrachte premies en Oceanteam c.s. hun recht prijsgaven om schade vanwege (vermeend) te hoge premies te vorderen. Nu Oceanteam c.s. niet hebben aangevoerd dat na verzending van voormelde e-mail maar vóórdat partijen definitief overeenstemming bereikten over de rekening-courant, de door de e-mail van [betrokkene] gewekte indruk ongedaan is gemaakt, is voormeld door de e-mail gewekt vertrouwen blijven voortbestaan. Oceanteam c.s. hebben hun stelling dat [verweerder] er rekening mee moest houden dat pas later tot hen door zou dringen dat de premies niet klopten, onvoldoende onderbouwd. De relevante informatie voor de veronderstelling dat de premies mogelijk te hoog waren (minder werknemers en materiaal maar desondanks gelijkblijvende premies) was in maart 2011 binnen Oceanteam c.s. al geruime bekend en daarover was tussen partijen discussie ontstaan. Desondanks is overeenstemming over de rekening-courant en de betalingen bereikt.
Nu Oceanteam c.s. voor een ander oordeel onvoldoende heeft gesteld, wordt niet toegekomen aan hun (tegen)bewijsaanbod. (…)”
3.3.1
Onderdeel 3 richt zich met verschillende klachten tegen rov. 3.12.2, waarin het hof heeft geoordeeld dat [verweerder] op basis van de e-mail van [betrokkene] van 2 maart 2011 erop mocht vertrouwen dat wanneer definitief overeenstemming zou worden bereikt over het saldo van de rekening-courant, Oceanteam c.s. hierdoor tevens instemden met de hoogte van de in 2009 en 2010 in rekening gebrachte premies en Oceanteam c.s. hun recht prijsgaven om schadevergoeding voor te hoge premies te vorderen.
3.3.2
Anders dan onderdeel 3.1 aanvoert, is in het licht van de door het hof in de eerste alinea van rov. 3.12.2 genoemde passages uit de processtukken (welke passages zijn geciteerd in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.42) niet onbegrijpelijk dat het hof daarin, in onderlinge samenhang bezien, het verweer heeft gelezen dat [verweerder], mede gelet op de e-mail van [betrokkene] van 2 maart 2011, erop mocht vertrouwen dat Oceanteam c.s. hun recht hebben prijsgegeven om schadevergoeding voor te hoge premies te vorderen wanneer overeenstemming zou worden bereikt over het saldo van de rekening-courant.
3.3.3
Het oordeel van het hof dat de hiervoor genoemde e-mail van [betrokkene] meebracht dat [verweerder] erop mocht vertrouwen dat bij definitieve overeenstemming over het saldo van de rekening-courant, Oceanteam c.s. hierdoor tevens instemden met de hoogte van de in 2009 en 2010 in rekening gebrachte premies en Oceanteam c.s. hun recht prijsgaven om schadevergoeding voor (vermeend) te hoge premies te vorderen, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Bij dat oordeel zijn van belang de omstandigheden hiervoor genoemd in 3.1 onder (vii) en (ix) en de constatering van het hof in rov. 3.12.2 dat de relevante informatie voor de veronderstelling dat de premies mogelijk te hoog waren, in maart 2011 al geruime tijd bekend was binnen Oceanteam c.s. en daarover tussen partijen discussie was ontstaan. De hierop gerichte klachten van onderdeel 3 treffen derhalve geen doel.
3.4.1
De onderdelen 1.2.1-1.2.3 richten zich met verschillende klachten tegen rov. 3.11.3, waarin het hof overweegt dat de verklaring van [verweerder] dat hij in de onderhandelingen is uitgekomen op een premierestitutie van € 50.000,--, volstaat als verantwoording voor de totstandkoming van de hoogte van dit bedrag. De klachten behelzen in essentie dat ook zonder concrete bezwaren van de verzekeringnemer, een verzekeringstussenpersoon met het oog op de controle door de verzekeringnemer verplicht is tot het doen van rekening en verantwoording als er gelden zijn ontvangen en uitgegeven. Betoogd wordt dat het hof heeft miskend dat niet duidelijk is geworden hoe het bedrag van € 50.000,-- is berekend en welke verzekeraars zich hierover hebben uitgelaten.
3.4.2
Vooropgesteld wordt dat Oceanteam c.s. geen belang hebben bij de onderdelen 1.2.1-1.2.3 door het falen van de klachten tegen het oordeel van het hof dat [verweerder] erop mocht vertrouwen dat Oceanteam c.s. hun recht prijsgaven om schadevergoeding voor (vermeend) te hoge premies te vorderen.
Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Onderdeel 1.2.3 betoogt op zichzelf terecht dat een verzekeringstussenpersoon ook zonder concrete bezwaren van de verzekeringnemer gehouden is tot het afleggen van rekening en verantwoording. Het hof heeft dit evenwel niet miskend, maar geoordeeld dat in dit geval kon worden volstaan met de wijze waarop [verweerder] rekening en verantwoording heeft afgelegd voor de premierestitutie die voortsproot uit de onderhandelingen met verzekeraars. Daarbij heeft het hof van belang geacht dat Oceanteam c.s. onvoldoende gemotiveerd hebben uiteengezet waarom [verweerder] een hoger bedrag had kunnen bedingen en dat zij onvoldoende inzichtelijk hebben gemaakt per wanneer hoeveel werknemers zijn afgevloeid en vermogensobjecten zijn verkocht in het desbetreffende premiejaar 2009, en welke gevolgen dit voor de hoogte van de premie zou moeten hebben gehad. Het oordeel van het hof geeft derhalve niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.5
Onderdeel 2 klaagt terecht dat het hof in rov. 3.11.4 buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden. Het hof heeft geoordeeld dat de hoofdsom van de vordering van Oceanteam c.s. die van de vordering van [verweerder] met € 39,67 overtreft, maar heeft desalniettemin geoordeeld dat Oceanteam c.s. niets van [verweerder] hebben te vorderen omdat de vordering van [verweerder] ouder is en het hof aanneemt dat de hoofdsom van de vordering van [verweerder] vermeerderd met rente hoger is dan de vordering van Oceanteam c.s. [verweerder] heeft echter niet aangevoerd dat zijn vordering met rente moest worden vermeerderd.
3.6
Nu de klacht van onderdeel 2 slaagt, slaagt ook de daarop voortbouwende klacht van onderdeel 4 voor zover deze is gericht tegen rov. 3.14 en het dictum.
3.7
De overige in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.8
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door de vordering van € 39,67 van Oceanteam c.s. toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2013, zijnde de factuurdatum van de premierestitutie van € 50.000,-- aan Oceanteam c.s., tegen welke datum de hiervoor in 3.5 bedoelde verrekening heeft plaatsgevonden.
3.9
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij, zullen Oceanteam c.s. in de kosten van het geding in cassatie worden veroordeeld.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 juni 2015, maar uitsluitend voor zover het hof aan Oceanteam c.s. haar vordering van € 39,67 heeft ontzegd;
veroordeelt [verweerder] aan Oceanteam c.s. te betalen € 39,67, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2013;
veroordeelt Oceanteam c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 936,02 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Oceanteam c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
10 februari 2017.