In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 12 april 2016, nr. AWB 15/538. De Rechtbank had eerder een naheffingsaanslag in de loonbelastingen en een boetebeschikking opgelegd aan belanghebbende over de jaren 2010 tot en met 2013. Het beroep in cassatie werd ingediend op 29 november 2016, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit beroepschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn eindigde op 24 mei 2016, en de griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 5 december 2016 de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom de termijn was overschreden. De argumenten die belanghebbende in haar brief van 26 december 2016 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om het verzuim te rechtvaardigen. Hierdoor werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.