In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep met nummer 16/04703. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 augustus 2016, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De zaak betreft een door de belanghebbende voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen, alsook een naheffingsaanslag die aan de belanghebbende was opgelegd.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie onderzocht. Het beroep was ingesteld namens een partij, maar de indiener heeft niet voldaan aan een verzoek van de griffier om een bewijsstuk van de volmacht of een verklaring van de partij die het beroep steunt. Hierdoor heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie onbevoegdelijk is ingesteld. Dit leidde tot de beslissing dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan een van de partijen worden opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.