ECLI:NL:HR:2017:176

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
15/04622
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van gebruik in het kader van kraken volgens artikel 138a Sr

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het wederrechtelijk binnendringen en vertoeven in een gebouw aan de Vechtstraat in Amsterdam, waarvan het gebruik door de rechthebbenden zou zijn beëindigd, zoals bedoeld in artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof had geoordeeld dat het begrip 'gebruik' in artikel 138a Sr beperkter moest worden uitgelegd dan in artikel 138 Sr, wat leidde tot de conclusie dat het gebruik van het pand was beëindigd. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit oordeel geen steun vond in de wet, maar dat dit niet tot cassatie leidde. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling of sprake is van 'beëindigd gebruik' afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Het Hof had de feitelijke situatie als doorslaggevend geacht en zijn oordeel was niet onbegrijpelijk, gezien de aan het Hof voorbehouden weging van de feiten. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee het oordeel van het Hof in stand bleef.

Uitspraak

7 februari 2017
Strafkamer
nr. S 15/04622
LBS/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 september 2015, nummer 23/003566-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 22 juli 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, in een gebouw gelegen aan de Vechtstraat (nummer 7), waarvan het gebruik door de rechthebbenden was beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd."
2.2.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal met nummer 2014179495-19 van 22 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pag. 3-4.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 1 maart 2014 vond een kraakactie plaats in de Rivierenbuurt, waarbij door een groot aantal krakers panden in de Vechtstraat 1, 5 en 7 en Amstelkade 24, 25 en 26 te Amsterdam bleken te zijn gekraakt. Op 2 maart 2014 is aangifte gedaan van huisvredebreuk door [betrokkene] . Hierbij bleek dat het ging om de panden Vechtstraat 1 hs, 1-1, 1-2, 1-3, 5-1, 5-2, 7 hs, 7-1 en Amstelkade 24 hs, 25 hs, 25-1, 25-2, 25-3 en 26 hs. De eigenaar is een civielrechtelijke procedure gestart. Op 12 mei heeft de rechter uitspraak gedaan in deze civiele procedure en beslist dat de panden mochten worden ontruimd met gebruikmaking van "de sterke arm".
In overleg met dhr. A. Spaargaren gerechtsdeurwaarder van Groot&Evers is besloten op dinsdag 22 juli 2014 de woningen te ontruimen door politiemensen in uniform. Patricia Volker-Visser, de hulpofficier van justitie, heeft de krakers meerdere malen gevorderd het pand te verlaten, waaraan de krakers geen gevolg gaven. De deurwaarder heeft in samenwerking met de slotenmaker en de politie zich de toegang tot het eerste pand verschaft via de achterzijde van het pand Vechtstraat 7-1. De krakers waren gevlucht naar een hoger gelegen verdieping, want ik hoorde geluiden op de 2e verdieping. Ik deelde hen mede dat zij waren aangehouden terzake van huisvredebreuk en hun verzet dienden te staken. Ook hier bleek de toegangsdeur provisorisch te zijn gebarricadeerd. Nadat de deur door ons verder was opengebroken zijn er door mij in samenwerking met andere collega's 5 verdachten aangehouden. Hierna werd wederom door de hulpofficier de vordering gedaan aan de eventueel binnen verblijvende krakers van de begane grond het pand te verlaten. De barricade voor het raam op 7 hs werd verwijderd en wij troffen toen liggend op een matras op de vloer 3 verdachten aan.
2. Een proces-verbaal met nummer 2014179495-48 van 28 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde inspecteur Patricia Miranda Volker-Visser, doorgenummerde pag. 5.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde inspecteur, zakelijk weergegeven:
Op 22 juli 2014 bevond ik mij op de Vechtstraat te Amsterdam. Aldaar maakte ik deel uit van een eenheid die belast was met het ontruimen van een aantal kraakpanden. Omstreeks 09:45 uur heb ik aan krakers op de Vechtstraat 7-2 twee maal gevorderd het pand te verlaten. Deze vordering werd gegeven op grond van artikel 184 en 138a van het Wetboek van Strafrecht. Deze vordering heb ik luidkeels geroepen naar de krakers die zich bevonden in een kamer op de tweede verdieping van de Vechtstraat . De krakers gaven geen gehoor aan deze vorderingen. Op 22 juli 2014, omstreeks 10:45 uur heb ik aan krakers op de Vechtstraat 7 huis twee maal gevorderd het pand te verlaten. Deze vordering werd gegeven op grond van artikel 184 en 138a van het Wetboek van Strafrecht. Deze vordering heb ik luidkeels door de brievenbus geroepen naar de krakers die zich bevonden in woning Vechtstraat 7 hs. De krakers gaven geen gehoor aan deze vorderingen.
3. Een proces-verbaal met nummer 2014179495-51 van 1 september 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde inspecteur Patricia Miranda Volker-Visser, los in het dossier.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde inspecteur, zakelijk weergegeven:
Op 28 juli 2014 werd door mij een proces-verbaal opgemaakt onder nummer 2014179495-48. In dit verbaal werd vermeld dat ik op 22 juli 2014 omstreeks 09:45 en 10:45 uur aan krakers gevorderd heb het pand te verlaten. Op voor mij onverklaarbare wijze heb ik in dat proces-verbaal abusievelijk foutieve tijdstippen genoemd betreffende de vordering om het pand te verlaten. De tijdstippen die wel kloppen zijn in ieder geval gelegen kort voor de tijdstippen van de aanhoudingen.
4. Een proces-verbaal met nummer 2014179495-50 van 4 augustus 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde inspecteur [verbalisant 2] , doorgenummerde pag. 1.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde inspecteur, zakelijk weergegeven:
In deze zaak zijn 8 verdachten aangehouden. Van vier verdachten is de identiteit vastgesteld. Van deze vier verdachten zijn de dagvaardingen op naam uitgereikt. Op woensdag 23 juli 2014 tussen 22:10 en 22:55 uur heb ik de dagvaardingen aan de verdachten uitgereikt.
5. Een geschrift zijnde een kopie van de inleidende dagvaarding op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] , doorgenummerde dossierpagina 203-206, die als bijlage aan dit arrest is gehecht.
6. Een geschrift zijnde een kopie van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel met zaaknummer/rolnummer C/13/563337/KG ZA 14-484 MW/AB van 12 mei 2014, doorgenummerde dossierpagina 11-18, die als bijlage aan dit arrest is gehecht."
2.3.
Het Hof heeft naar aanleiding van een gevoerd verweer het volgende overwogen en beslist:
"De raadsman heeft - kort samengevat - het verweer gevoerd dat het gebruik van het pand niet was geëindigd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
'Gebruik' in de zin van artikel 138a Sr betekent dat het pand wordt gebruikt waar het feitelijk voor bedoeld is. De wetgever heeft met dit artikel het reeds bestaande artikel 138 Sr willen aanvullen. Met de komst van artikel 138a Sr is onverschillig geworden of het pand daadwerkelijk bij een ander in gebruik is: het wederrechtelijk daar vertoeven is strafbaar. Gelet op deze bedoeling kan de extensieve interpretatie van het begrip 'gebruik' in artikel 138 Sr niet zonder meer worden toegepast op het begrip 'gebruik' in artikel 138a Sr. De extensieve interpretatie van het begrip in artikel 138 Sr kwam immers voort uit de wens om meer gevallen onder de reikwijdte van het begrip te laten vallen. Nu artikel 138a Sr artikel 138 Sr aanvult, ligt het voor de hand om het begrip 'gebruik' juist beperkt uit te leggen, zodat het gebruik eerder geëindigd is, en, conform de wens van de wetgever, de vervolging van krakers kan worden vergemakkelijkt. Dat Amstelvecht, in opdracht van de gemeente, was begonnen met onderhoudswerkzaamheden aan de buitenkant van het pand, betekent dus niet dat Amstelvecht het pand aan de Vechtstraat 7 te Amsterdam ook in gebruik heeft genomen. Het gebruik van het pand was reeds daarvoor beëindigd en beëindigd gebleven. Het verweer wordt verworpen."

3.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het tweede middel

4.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat het gebruik van het gebouw aan de Vechtstraat 7 was beëindigd, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans onvoldoende is gemotiveerd.
4.2.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 138a, eerste lid, Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende uitdrukking "waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
4.3.
Art. 138, eerste lid, Sr luidt:
"Hij die in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."
Art. 138a, eerste lid, Sr, luidt:
"Hij die in een woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk binnendringt of wederrechtelijk aldaar vertoeft, wordt, als schuldig aan kraken, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."
4.4.1.
Het oordeel van het Hof dat 'gebruik' in art. 138a Sr beperkter moet worden uitgelegd dan 'gebruik' in art. 138 Sr, zodat eerder sprake is van 'beëindigd gebruik' vindt geen steun in de wet. In zoverre geeft het oordeel van het Hof daarom blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Tot cassatie behoeft dit evenwel niet te leiden in verband met het volgende.
4.4.2.
Of sprake is van 'beëindigd gebruik' is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het Hof heeft blijkens zijn hiervoor onder 2.3 weergegeven overweging geoordeeld dat het gebruik van het gekraakte gedeelte van het gebouw aan de Vechtstraat 7 te Amsterdam was beëindigd voordat door Amstelvecht was begonnen met de onderhoudswerkzaamheden aan de buitenkant van het pand en dat het uitvoeren van die onderhoudswerkzaamheden niet betekent dat Amstelvecht het pand in gebruik heeft genomen. Het gebruik van het pand was naar het oordeel van het Hof reeds daarvoor beëindigd en beëindigd gebleven. Aldus heeft het Hof kennelijk de feitelijke situatie beslissend geacht. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, verweven als het is met de aan het Hof als feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
4.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 februari 2017.