Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
7 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte, geboren in 1979, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk. De advocaat van de verdachte, W.J. Ausma, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering van de straf. De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden, behalve het vierde middel dat betrekking heeft op de redelijke termijn in de cassatiefase. Dit middel is gegrond bevonden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Hierdoor heeft de Hoge Raad besloten de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van twaalf maanden naar elf maanden en drie weken, met behoud van de voorwaardelijke straf en proeftijd. De Hoge Raad heeft de overige onderdelen van het beroep verworpen en de uitspraak is gedaan op 7 februari 2017.