Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
7 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 29 oktober 2015, met nummer 23/000812-14. De verdachte, geboren in 1984, was betrokken bij een strafzaak die betrekking had op mishandeling, poging tot zware mishandeling en zware mishandeling, gepleegd tijdens een uitgaansgelegenheid. De Hoge Raad heeft op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 15/05170.
De verdediging heeft middelen van cassatie voorgesteld, vertegenwoordigd door advocaat M.E. van der Werf uit Amsterdam. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat betekent dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak is gedaan door vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in aanwezigheid van waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.