In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 augustus 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] GmbH, een Duitse onderneming, tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een uitnodiging tot betaling van douanerechten die aan de belanghebbende was uitgereikt. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, die de uitnodiging tot betaling had bevestigd. De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie beoordeeld, waarbij de belanghebbende verschillende middelen heeft voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en de belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd vastgesteld dat de middelen geen rechtsvragen opriepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2017.