De geschiedenis van de totstandkoming van art. 240b Sr houdt onder meer het volgende in:
"Dit wetsvoorstel strekt tot uitvoering van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58). (...)
Naast de vele positieve effecten kent de digitalisering van de maatschappij ook enkele ongewenste, negatieve effecten. Het Verdrag beoogt nadrukkelijk bescherming te bieden tegen de voor kinderen negatieve effecten, zoals de nieuwe verschijningsvormen van misbruik die zich in de digitale wereld voordoen. Het internet stelt daders in staat in relatieve anonimiteit misbruik te plegen. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de verspreiding en het bezit van kinderpornografie. De komst van het internet heeft het verkrijgen en verspreiden van kinderpornografie vergemakkelijkt. Dit heeft geleid tot een vlucht in de verspreiding en een grootschaliger bezit van kinderpornografie.
(...)
Ad 1) Aanscherping strafbaarstelling kinderpornografie
Artikel 20 van het Verdrag verplicht tot strafbaarstelling van een reeks opzettelijk gepleegde gedragingen met betrekking tot kinderpornografie. De in het eerste lid, onderdelen (a) tot en met (e) genoemde gedragingen zijn ook opgenomen in andere internationale instrumenten. Deze gedragingen vallen onder het bereik van de in artikel 240b Sr strafbaar gestelde gedragingen, al zijn er verschillen in de omschrijving ervan in het Verdrag en in artikel 240b Sr. Zo zijn in artikel 20, eerste lid, van het Verdrag als afzonderlijke categorieën van gedragingen opgenomen het aanbieden van kinderpornografie (onderdeel b) en het verwerven van kinderpornografie (onderdeel d). Deze gedragingen zijn thans niet als afzonderlijke categorie opgenomen in artikel 240b Sr. Zij kunnen worden gebracht onder een van de in artikel 240b Sr strafbaar gestelde gedragingen. Degene die kinderporno aanbiedt, is immers steeds bezitter daarvan (geweest). Soms kan hij worden aangemerkt als degene die verspreidt, openlijk tentoonstelt, invoert, doorvoert of uitvoert. Degene die kinderporno verwerft, komt steeds in het bezit daarvan.
De NVvR heeft in haar advies de vraag opgeworpen of het niet de voorkeur zou verdienen om in artikel 240b Sr nadrukkelijker aan te sluiten bij de opsomming van gedragingen als opgenomen in artikel 20 van het Verdrag. Bij nader inzien ben ik met de NVvR van mening dat het aanbeveling verdient meer aan te sluiten bij de systematiek van artikel 20 van het Verdrag en het aanbieden en het verwerven van kinderpornografie als afzonderlijke gedragingen op te nemen in artikel 240b Sr. Daarmee wordt beter inzichtelijk dat de Nederlandse wetgever ten volle aan zijn implementatieverplichtingen voldoet.
Het Verdrag voegt aan de strafbaarstelling van kinderpornografie nog een nieuwe gedraging toe. In onderdeel (f) wordt strafbaar gesteld het zich, door middel van informatie- en communicatietechnologie, welbewust toegang verschaffen tot kinderpornografie. (...) De achtergrond van deze aanscherping van de strafbaarstelling van kinderpornografie is de volgende. Door technologische ontwikkelingen is het mogelijk om met gebruik van informatietechnologie toegang te verkrijgen tot op afstand geplaatste bestanden waarop zich kinderpornografisch materiaal, al dan niet versleuteld, bevindt. Aldus bestaat er een mogelijkheid om over het materiaal te beschikken en dit desgewenst te bekijken, zonder dat daarbij het materiaal op de eigen computer wordt opgeslagen. De vraag rijst of deze wijze van het verkrijgen van toegang tot kinderpornografie in alle gevallen onder de bestaande strafbaarstelling van «bezit» kan worden gebracht. Het begrip «bezit» heeft immers van oudsher een fysieke connotatie. In een digitale context wordt daarbij in de eerste plaats gedacht aan vastgelegde data. De jurisprudentie over artikel 240b Sr geeft nog geen duidelijk antwoord op de vraag naar de reikwijdte van het begrip «bezit» in een digitale context. Voorkomen moet evenwel worden dat personen die zich bijvoorbeeld met gebruik van versleutelingstechnieken of besloten computernetwerken toegang verschaffen tot kinderpornografie, bij afwezigheid van gedownload materiaal op de eigen computer, niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd. Daarbij kan ook worden gedacht aan personen die zich tegen betaling toegang verschaffen tot kinderpornografie, maar de strafbare beelden uitsluitend «real time», zonder gelijktijdig op de harde schijf te downloaden, bekijken. In het bijzonder de personen die zich op professionele en commerciële schaal bezighouden met kinderpornografie, blijken vindingrijk in versleutelingstechnieken en nieuwe technische methoden om hun gedragingen zoveel mogelijk af te schermen. De voorgestelde aanscherping van artikel 240b Sr biedt een ruimer bereik en vormt een nuttig en wenselijk vangnet voor gevallen die mogelijk niet onder de strafbaarstelling van «bezit» zouden kunnen worden gebracht. Het scherpt bovendien in dat de relatieve afstandelijkheid en anonimiteit van het internet geen vrijplaats bieden om straffeloos dit soort ernstige feiten te plegen.
Het bekijken van kinderpornografie als zodanig is niet strafbaar gesteld. Dat is een bewuste keuze van de wetgever. De voorgestelde aanscherping strekt ook niet tot strafbaarstelling daarvan. Strafbaarstelling van kijken naar kinderpornografie is in de praktijk niet handhaafbaar en dient om die reden achterwege te blijven. Daarbij komt een ander argument. Degene die een bepaald bestand ongevraagd krijgt toegestuurd en dat bekijkt, dient wanneer dat bestand kinderpornografie bevat en hij zich van dat bestand ontdoet niet voor het bekijken ervan met straf te worden bedreigd. Noch in het Verdrag noch in andere internationale instrumenten is voor strafbaarstelling van het kijken naar kinderpornografie als zodanig gekozen.
De strafbaarstelling van het «zich toegang verschaffen tot» vereist meer dan uitsluitend het bekijken van kinderpornografie. Het «zich toegang verschaffen tot» impliceert een actieve handeling die op het verkrijgen van toegang is gericht. Evenals bij strafbaar bezit, is opzet een vereiste voor strafbaarheid. Het opzet van betrokkene dient te zijn gericht op het verkrijgen van toegang tot kinderpornografie. Bij degene die nietsvermoedend een hyperlink naar een website aanklikt waarmee hij zichzelf ongewild toegang tot kinderpornografie blijkt te verschaffen, zal van opzet niet gauw sprake zijn. Dit komt evenwel mogelijk anders te liggen op het moment dat bijvoorbeeld de benaming van een hyperlink een indicatie bevat voor de aanwezigheid van kinderpornografie op de desbetreffende website of wanneer de betrokkene eerder heeft kunnen constateren dat op een bepaalde website kinderpornografie voorkomt, maar dit hem er niet van heeft weerhouden die website nogmaals te bezoeken. Belangrijk bewijs voor opzet zal veelal kunnen worden gevonden in de handeling waarmee betrokkene zichzelf toegang tot het kinderpornografisch materiaal verschaft. Daarbij kan worden gedacht aan (online) betalingsverkeer dat is terug te leiden tot websites waarop kinderpornografie wordt aangeboden. Ook het beschikken over de voor het verkrijgen van toegang tot het materiaal benodigde wachtwoorden of inloggegevens, kan - samen met de historische gegevens van bezochte websites - het bewijs opleveren dat iemand zich opzettelijk de toegang tot kinderpornografie heeft verschaft. Het OM heeft er in zijn advies voor gepleit om het opzetvereiste voor het «zich toegang verschaffen tot» met meer nadruk in de wettekst tot uitdrukking te brengen door toevoeging van het begrip «welbewust», dat ook in de verdragstekst wordt gebezigd. Ik zie daar evenwel geen aanleiding toe. De reeds gebezigde gedragingen in artikel 240b Sr impliceren opzet. De toevoeging van de gedraging «zich toegang verschaffen tot» beoogt op deze bestaande structuur geen uitzondering te maken. Deze gedraging impliceert evenzeer opzet.
De handelingen waarmee toegang tot het materiaal wordt verschaft, zullen in bepaalde gevallen tot een verdachte herleidbaar zijn. Dit biedt een belangrijk aangrijpingspunt voor strafrechtelijke handhaving. Hierboven werd al gewezen op het financiële aangrijpingspunt van betalingsverkeer op internet.
(...)
Artikel I, onderdeel A
Dit onderdeel is in het algemeen deel van deze toelichting reeds toegelicht. De redactie van de aanscherping terzake van «zich toegang verschaffen tot» sluit nauw aan bij de tekst van artikel 20, eerste lid, onderdeel (f) van het Verdrag. De begrippen «geautomatiseerd werk» en «communicatiedienst» worden reeds gebruikt in het Wetboek van Strafrecht respectievelijk het Wetboek van Strafvordering. Het begrip «geautomatiseerd werk» wordt gedefinieerd in artikel 80sexies Sr. Onder geautomatiseerd werk wordt verstaan een inrichting die bestemd is om langs elektronische weg gegevens op te slaan, te verwerken en over te dragen. Het begrip «communicatiedienst» wordt onder andere gehanteerd in de artikelen 126la en verder van het Wetboek van Strafvordering. Met het gebruik van beide begrippen wordt het in het Verdrag gehanteerde begrip «informatie- en communicatietechnologie», dat als zodanig niet in het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering voorkomt, volledig gedekt. De bepaling omvat zowel het zich toegang verschaffen tot kinderpornografie door middel van een computersysteem als bijvoorbeeld door middel van een mobiele telefoon. De ontwikkelingen in de techniek hebben immers nieuwe functionaliteiten toegevoegd aan mobiele telefoons, waaronder de mogelijkheid van e-mailverkeer en toegang tot internet."
(Kamerstukken II, 2008-2009, 31 810, nr. 3, p. 1-4, 7-8)