Uitspraak
wonende te [woonplaats],
thans gevestigd te Amsterdam, voorheen gevestigd te Weert,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
3 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [verzoeker] tegen de Coöperatieve Rabobank U.A. De zaak betreft een ontvankelijkheidsverweer in het faillissementsrecht, specifiek in het kader van een partijwissel door fusie. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Limburg en een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waaruit blijkt dat de rechtsopvolging door de Rabobank in deze context relevant is. De advocaat van [verzoeker], mr. J.H. van Gelderen, heeft het cassatierekest ingediend, terwijl de Rabobank, vertegenwoordigd door mr. T.T. van Zanten en mr. I.M.A. Lintel, heeft verzocht het beroep te verwerpen. De conclusie van de Advocaat-Generaal, L.A.D. Keus, was eveneens gericht op verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van [verzoeker].