Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats]
wonende te [woonplaats]
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
3 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen [verweerders]. De zaak betreft huurrecht, specifiek de vraag of er sprake is van dringend eigen gebruik zoals bedoeld in artikel 7:274 lid 1 onder c van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 13 maart 2014 en een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 juli 2015. De advocaat van [eiseres], mr. P.S. Kamminga, heeft de zaak toegelicht, terwijl de verweerders niet verschenen zijn. De Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van [eiseres] niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van [verweerders] op nihil zijn begroot.