ECLI:NL:HR:2017:1344

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
16/02406
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vergoeding kosten NS-kaartautomaten door provincie aan vervoerder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Veolia Transport Limburg B.V. en de Provincie Limburg. Veolia, de concessiehouder voor het treinvervoer op de Maaslijn en Heuvellandlijn, vorderde een vergoeding van de Provincie voor de kosten van het in stand houden van NS-kaartautomaten in de periode van 2009 tot 2011. De Provincie had echter vanaf 2009 geen vergoeding meer betaald, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank Limburg wees de vorderingen van Veolia af, en het gerechtshof 's-Hertogenbosch bekrachtigde dit vonnis. De Hoge Raad oordeelde dat de Provincie geen vergoeding had ontvangen voor de NS-kaartautomaten, gebaseerd op een onjuiste uitleg van de relevante regelgeving. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van Veolia en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in concessieovereenkomsten en de interpretatie van regelgeving omtrent vergoedingen in het openbaar vervoer.

Uitspraak

14 juli 2017
Eerste Kamer
16/02406
RM/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
VEOLIA TRANSPORT LIMBURG B.V.,
gevestigd te Maastricht,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen,
t e g e n
de publiekrechtelijke rechtspersoon PROVINCIE LIMBURG,
zetelende te Maastricht,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Veolia en de Provincie.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/03/179717 / HA ZA 13-173 van de rechtbank Limburg van 28 mei 2014 en 11 juni 2014;
b. het arrest in de zaak 200.162.922/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 januari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Veolia beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Provincie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de Provincie toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1. Samengevat gaat het om het volgende.
(i) Veolia is tot en met 2016 de concessiehouder inzake het vervoer per trein op de zogenoemde Maaslijn en de Heuvellandlijn. Aan de concessieverlening liggen twee concessieovereenkomsten ten grondslag (hierna samen: de Overeenkomst).
(ii) Op grond van onder meer de Overeenkomst is Veolia verplicht de NS-kaartautomaten beschikbaar en bedrijfsklaar te houden. De Provincie betaalt Veolia hiervoor een bedrag dat zij daartoe ontvangt van de minister van Verkeer en Waterstaat.
(iii) De Provincie heeft vanaf 2009 geen vergoeding voor het in stand houden van de NS-kaartautomaten meer betaald.
3.2.1
Veolia vordert in deze procedure veroordeling van de Provincie tot betaling van € 1.563.408,55 aan vergoeding voor het beschikbaar stellen en bedrijfsvaardig houden van NS-kaartautomaten in de jaren 2009-2011. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd, voor zover in cassatie van belang, dat de Provincie op grond van de Overeenkomst tot het betalen van een vergoeding is gehouden omdat de OV-chipkaart pas in juli 2011 algemeen geldend was, althans dat de Provincie tot en met 2011 van het Rijk middelen kreeg die niet waren geoormerkt en die derhalve tot aan de integrale invoering van de OV-chipkaart aan Veolia hadden moeten worden betaald.
3.2.2
De rechtbank heeft de vorderingen van Veolia afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft daartoe het volgende overwogen. Uit de toelichtingen op de Regeling tot wijziging van de Uitvoeringsregeling en beleidsregel BDU verkeer en vervoer in verband met de uitkering voor 2009, 2010 en 2011 blijkt niet dat het absolute aandeel is bestemd voor vergoeding van de kosten van de NS-kaartautomaten. Daaruit blijkt integendeel dat de absolute aandelen voor de jaren 2009 tot en met 2011 zijn bestemd voor in die toelichtingen met name genoemde andere doelen dan vergoeding van de kaartautomaten. (rov. 3.11) Niet gebleken is dat de vergoeding van de kaartautomaten is opgenomen in het absolute aandeel in de BDU of is ‘versleuteld’ in het percentuele aandeel daarin (rov. 3.12). Uit brieven van de directeur-generaal mobiliteit namens de minister aan de Provincie van 1 juli 2011 en 29 november 2011 blijkt dat de rijksbijdrage voor NS-kaartautomaten is beëindigd (rov. 3.13 en 3.14). Ook uit de BDU-beschikkingen over de jaren 2008 tot en met 2011 blijkt niet dat een vergoeding voor de kosten van de NS-kaartautomaten in het absolute aandeel van de BDU is opgenomen of is ‘versleuteld’ in het percentuele aandeel in de BDU (rov. 3.15). Een brief van 9 december 2009 van de directeur regionaal vervoer en veilig transport van het ministerie aan Veolia, die tot een andere uitleg zou leiden, staat alleen, is niet in overeenstemming met de aangehaalde regelgeving en beschikking, en kan dan ook niet voor juist worden gehouden (rov. 3.17).
3.3.1
Onderdeel 1 klaagt onder meer dat het oordeel van het hof dat de Provincie over de jaren 2009-2011 geen vergoeding heeft ontvangen voor de instandhouding van de NS-kaartautomaten, is gebaseerd op een onjuiste uitleg van het Besluit van 16 maart 2005, Stb. 173, tot vaststelling van regels omtrent de verstrekking, berekening en verantwoording van de brede doeluitkering verkeer en vervoer, en van de daarop gebaseerde Uitvoeringsregelingen inclusief de toelichtingen daarop.
3.3.2
Het onderdeel faalt op de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.5 en 2.10-2.17.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Veolia in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Provincie begroot op € 6.590,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
14 juli 2017.