Uitspraak
gevestigd te Maastricht,
zetelende te Maastricht,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
14 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Veolia Transport Limburg B.V. en de Provincie Limburg. Veolia, de concessiehouder voor het treinvervoer op de Maaslijn en Heuvellandlijn, vorderde een vergoeding van de Provincie voor de kosten van het in stand houden van NS-kaartautomaten in de periode van 2009 tot 2011. De Provincie had echter vanaf 2009 geen vergoeding meer betaald, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank Limburg wees de vorderingen van Veolia af, en het gerechtshof 's-Hertogenbosch bekrachtigde dit vonnis. De Hoge Raad oordeelde dat de Provincie geen vergoeding had ontvangen voor de NS-kaartautomaten, gebaseerd op een onjuiste uitleg van de relevante regelgeving. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van Veolia en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in concessieovereenkomsten en de interpretatie van regelgeving omtrent vergoedingen in het openbaar vervoer.