Uitspraak
1.De bestreden uitspraak
2.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
11 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder door de Politierechter in de Rechtbank Noord-Holland veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het aanwezig hebben van ongeveer 250 hennepplanten. Het Hof heeft deze veroordeling in hoger beroep bevestigd, maar met een gewijzigde strafmaat. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
De advocaat van de verdachte, B.A.M. Hendrix, heeft middelen van cassatie ingediend, waarbij de Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde. De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 juli 2017.