ECLI:NL:HR:2017:1309

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
16/01652
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep en afwijzing aanhoudingsverzoek in strafzaak

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De Hoge Raad heeft op 11 juli 2017 uitspraak gedaan. De zaak betreft een overtreding van de Opiumwet, waarbij de verdachte een voorwaardelijke geldboete van € 250,- is opgelegd, subsidiair 5 dagen hechtenis. De Hoge Raad oordeelt dat tegen het vonnis van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat de verdachte heeft bevestigd, geen cassatie openstaat. Dit betekent dat de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk is in zijn beroep.

Daarnaast heeft de Hoge Raad het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak afgewezen. De raadsman van de verdachte had aangevoerd dat het adres dat in de appelakte was opgegeven, achterhaald was door een later opgegeven adres. Het Hof heeft echter vastgesteld dat het laatst opgegeven adres door de verdachte correct was en dat het verzoek tot aanhouding niet kon worden ingewilligd. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en oordeelt dat de verdachte zelf verantwoordelijk is voor zijn afwezigheid bij de behandeling van de zaak.

Ten aanzien van de redelijke termijn in de cassatiefase heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, naar vijf maanden en drie weken, met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en vernietigt de bestreden uitspraak wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

11 juli 2017
Strafkamer
nr. S 16/01652
DAZ/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 januari 2015, nummer 20/000656-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn cassatieberoep wat betreft de onder 4 bewezenverklaarde overtreding, tot vernietiging van het bestreden arrest voor het overige en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het bestreden arrest heeft wat betreft feit 4 betrekking op een overtreding (art. 3, aanhef en onder C, in verbinding met art. 11, eerste lid, Opiumwet). Het Hof heeft ter zake van dat feit het vonnis van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 24 februari 2014 bevestigd, bij welk vonnis de verdachte daarvoor een voorwaardelijke geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis, is opgelegd. Ingevolge art. 427 Sv staat tegen het bestreden arrest wat betreft feit 4 beroep in cassatie niet open, zodat de verdachte in zoverre in het ingestelde beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak en blijkens de daarop gegeven toelichting in het bijzonder over het oordeel van het Hof dat het adres [a-straat 1] te [woonplaats], het adres is geweest van de verdachte ten tijde van de betekening van de appeldagvaarding.
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2014 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte (...) is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda.
De voorzitter deelt mede dat de verdachte blijkens een ID-staat SKDB d.d. 20 november 2014 met ingang van 13 mei 2013 is uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
De raadsman deelt mede:
Ik heb gisteren pas contact gehad met cliënt. Hij kan niet op deze terechtzitting aanwezig zijn, omdat hij geen geld heeft voor het openbaar vervoer. Cliënt had wel graag bij de behandeling van zijn zaak aanwezig willen zijn. Het hoger beroep van cliënt is gericht tegen de opgelegde straf. Ik beschik nu over een nieuw telefoonnummer van cliënt dus ik weet waar hij is. Cliënt hoorde gisteren pas via mij van deze terechtzitting en kon vervolgens niemand meer regelen om hem naar deze terechtzitting te brengen. Ik ben zekerheidshalve wel uitdrukkelijk door cliënt gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. De voorzitter houdt mij voor dat de akte rechtsmiddel d.d. 26 februari 2014 als adres van cliënt [b-straat 1] te [woonplaats] vermeldt. Dat is het verblijfadres van cliënt. Cliënt zou op dat adres kunnen worden opgeroepen. Hij heeft dan voldoende tijd om vervoer voor de volgende terechtzitting te regelen. Ik heb cliënt aangeschreven op het adres [b-straat 1] te [woonplaats]. Die brief heeft hij om mij onbekende redenen niet ontvangen. Vervolgens ben ik pas gisteren erin geslaagd om cliënt telefonisch te bereiken. Toen begreep ik van hem dat hij graag op de terechtzitting aanwezig wenst te zijn. Ik verzoek het hof daarom de behandeling van de zaak aan te houden.
(...)
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
De akte rechtsmiddel d.d. 26 februari 2014 vermeldt als adres van de verdachte [b-straat 1] te [woonplaats]. Een ID-staat SKDB d.d. 20 november 2014 vermeldt als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats van de verdachte het adres [a-straat 1] te [woonplaats] met 30 september 2014 als datum van registratie. De verdachte is in hoger beroep op laatstgenoemd adres gedagvaard. Het hof is van oordeel dat het in de appelakte genoemde adres [b-straat 1] is achterhaald door het nadien blijkens de ID-staat SKDB opgegeven woon- of verblijfadres [a-straat 1] .
Het had op de weg van de verdachte gelegen, als hij er prijs op stelt om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep, om op het door hem opgegeven adres [a-straat 1] te [woonplaats] bereikbaar te zijn voor oproepingen van justitie. Het komt voor rekening en risico van de verdachte dat hij pas kort voor deze terechtzitting op de hoogte is gekomen van de terechtzitting in hoger beroep. Gelet daarop en nu de raadsman uitdrukkelijk door de verdachte is gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren, wijst het hof het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak af."
3.3.
De inhoud van de voor de beoordeling van het middel van belang zijnde stukken is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.3.
Samengevat houden deze stukken in dat:
- in de appelakte van 26 februari 2014 het adres [b-straat 1] te [woonplaats] is vermeld als verdachtes woonadres, en
- in de ID-staat SKDB van 20 november 2014 is vermeld dat de verdachte met ingang van 13 mei 2013 is Vertrokken Onbekend Waarheen. Voorts houdt deze staat als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats in [a-straat 1] te [woonplaats] met als datum van registratie 30 september 2014.
3.4.
Het Hof heeft blijkens hetgeen hiervoor onder 3.2 is weergegeven vastgesteld dat het adres [a-straat 1] te [woonplaats] door de verdachte is opgegeven. Gelet hierop is het oordeel van het Hof dat het adres [b-straat 1] is achterhaald door het nadien opgegeven adres [a-straat 1] , niet onbegrijpelijk, te meer niet nu de raadsman zelf heeft verklaard dat hij de verdachte tevergeefs heeft aangeschreven op het adres [b-straat 1] te [woonplaats].
3.5.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het eerste middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het cassatieberoep wat betreft de in de bestreden uitspraak gegeven beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde;
vernietigt de bestreden uitspraak wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden en drie weken, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 juli 2017.