Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
11 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor verkrachting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, zoals vastgelegd in artikel 242 en artikel 285.1 van het Wetboek van Strafrecht. De zaak kwam voor de Hoge Raad na een eerdere uitspraak van het Gerechtshof, waarin de verdachte was veroordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die zich hadden voorgedaan in de nacht van het delict. De Hoge Raad heeft de bewezenverklaarde dwang, die al dan niet psychisch van aard was, afgeleid uit een deskundigenrapport van de patholoog, waarin letsel bij de vriendin van de verdachte werd vastgesteld, en uit de ruzie die tussen hen had plaatsgevonden.
De advocaat van de verdachte, V.A. Groeneveld, had een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.