Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
11 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat M. van Stratum. De kern van de zaak betrof de vraag of het voorschrift van artikel 51 (oud) van het Wetboek van Strafvordering was nageleefd, met name of een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman was verzonden. De Hoge Raad oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de stelbrief van de raadsman, die per fax naar het Hof was verzonden, wel degelijk was ontvangen, maar vervolgens in het ongerede was geraakt. Dit leidde tot het ernstige vermoeden dat de appeldagvaarding niet correct was behandeld, aangezien noch de verdachte noch zijn raadsman op de zitting in hoger beroep waren verschenen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof. De Hoge Raad oordeelde dat de niet-nakoming van het voorschrift van artikel 51 (oud) Sv een geldige behandeling van de zaak in de weg stond. Daarom werd het bestreden arrest vernietigd en werd de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.