ECLI:NL:HR:2017:1293

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
16/03731
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het voorschrift van art. 51 (oud) Sv in hoger beroep met betrekking tot de appeldagvaarding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat M. van Stratum. De kern van de zaak betrof de vraag of het voorschrift van artikel 51 (oud) van het Wetboek van Strafvordering was nageleefd, met name of een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman was verzonden. De Hoge Raad oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de stelbrief van de raadsman, die per fax naar het Hof was verzonden, wel degelijk was ontvangen, maar vervolgens in het ongerede was geraakt. Dit leidde tot het ernstige vermoeden dat de appeldagvaarding niet correct was behandeld, aangezien noch de verdachte noch zijn raadsman op de zitting in hoger beroep waren verschenen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof. De Hoge Raad oordeelde dat de niet-nakoming van het voorschrift van artikel 51 (oud) Sv een geldige behandeling van de zaak in de weg stond. Daarom werd het bestreden arrest vernietigd en werd de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

11 juli 2017
Strafkamer
nr. S 16/03731
AJ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 6 juli 2016, nummer 22/003227-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. van Stratum, advocaat te Nootdorp, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd doordat is verzuimd een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman van de verdachte te zenden.
2.2.
Ter staving van deze klacht zijn aan de cassatieschriftuur de volgende stukken gehecht:
(i) een afschrift van een brief van 16 juli 2015 van M. van Stratum, advocaat te Den Haag, gericht aan "De griffier van het Gerechtshof 's-Gravenhage en de AG van het Ressortsparket Den Haag", onder vermelding van de parketnummers in eerste aanleg van de strafzaak tegen de verdachte (09/077044-15 en 09/819079-13). Deze als stelbrief aan te merken brief houdt in dat mr. Van Stratum ook in het hoger beroep als raadsman van de verdachte zal optreden, alsmede (a) het verzoek om niet eerder verstrekte processtukken en afschriften van alle stukken waarmee het dossier nog zal worden aangevuld, aan hem te doen toekomen, (b) een verzoek om toezending van een last tot toevoeging voor het hoger beroep en (c) het verzoek de komende terechtzitting in overleg met de verdediging te appointeren;
(ii) een verzendrapport waaruit kan worden afgeleid dat deze brief op 16 juli 2015 om 21:56 uur per fax is verzonden naar het toenmalige faxnummer van de strafgriffie van het Hof Den Haag.
2.3.
De hiervoor genoemde stukken bevinden zich niet bij de door de Griffier van het Hof aan de Griffier van de Hoge Raad gezonden stukken van het geding.
2.4.
Bij de cassatieschriftuur is niet overgelegd een brief van de Griffier van het Hof waarin de ontvangst van de stelbrief is bevestigd. Een dergelijke ontvangstbevestiging bevindt zich evenmin bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat die stelbrief van de advocaat niet aanwezig was in het dossier dat het Hof ter beschikking stond bij de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep.
De inhoud van de hiervoor onder 2.2 genoemde stukken, waarin de juiste parketnummers van de zaak in eerste aanleg zijn vermeld, bieden echter voldoende grond voor het ernstige vermoeden dat voormelde brief wel ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt.
2.5.
Bij de stukken bevindt zich het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. Van Stratum is gezonden. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch diens raadsman verschenen. Vervolgens heeft het Hof de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.6.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 juli 2017.