ECLI:NL:HR:2017:1275

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
7 juli 2017
Zaaknummer
17/01707
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis met schending van hoor en wederhoor

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een verzoek tot een voorlopige machtiging op basis van artikel 2 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De officier van justitie had de rechtbank verzocht om betrokkene, die lijdt aan Alzheimer-dementie, op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft dit verzoek op 31 januari 2017 toegewezen, maar de Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank in haar beslissing de beginselen van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden.

De Hoge Raad stelt vast dat de rechtbank haar oordeel mede heeft gebaseerd op een brief van de zoon van betrokkene, die niet ter kennis is gebracht van betrokkene of haar advocaat. Hierdoor hebben zij geen gelegenheid gehad om op de inhoud van deze brief te reageren. Dit is in strijd met artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat het beginsel van hoor en wederhoor waarborgt. De Hoge Raad vernietigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van de rechten van betrokkenen in procedures die hun vrijheid en gezondheid aangaan, en bevestigt dat een goede procesorde essentieel is voor een rechtvaardige rechtsgang.

Uitspraak

7 juli 2017
Eerste Kamer
17/01707
LZ/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers,
t e g e n
de OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/518499/FA RK 17-258 van de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2017.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing van de zaak naar de rechtbank Rotterdam.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank op 11 januari 2017 verzocht op de voet van art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging te verlenen om betrokkene te doen opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis (verpleeg- inrichting).
(ii) De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 31 januari 2017 en heeft toen betrokkene en haar advocaat gehoord, alsmede een casemanager dementie en de behandelaar [betrokkene 1] .
3.2
De rechtbank heeft bij beschikking van 31 januari 2017 de verzochte machtiging verleend en heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. Bij betrokkene is de diagnose Alzheimer-dementie gesteld. Uit de geneeskundige verklaring en de ter zitting besproken stukken volgt dat het gevaar bestaat dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen en dat de stoornis betrokkene gevaar doet veroorzaken voor de psychische gezondheid van haar zoon. Betrokkene vergeet regelmatig te eten en te drinken, weigert hulp bij het eten en wanneer zij wel hulp accepteert, lukt het niet betrokkene voldoende te laten eten binnen de tijd die de hulpverlener beschikbaar heeft. Betrokkene is niet in staat adequaat voor zichzelf te zorgen. Haar zoon ervaart een grote druk op zijn gezin omdat hij de zorg heeft voor betrokkene en omdat betrokkene hem tientallen keren per dag opbelt. Hij is hierdoor ernstig overbelast geraakt. Er bestaat brandgevaar omdat betrokkene meermalen de waterkoker op het gasfornuis heeft gezet.
De geboden hulp (meer dan 35 bezoeken per week) is niet langer voldoende om het gevaar af te wenden. Het gevaar kan niet anders dan door een gedwongen opname worden afgewend. (rov. 2.1-2.3)
3.3.1
Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank de eisen van de goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor heeft miskend door haar oordeel (mede) te baseren op een brief van de zoon van betrokkene die uitsluitend aan de rechter is overhandigd en niet ter kennis van betrokkene of haar advocaat is gebracht, zodat zij geen gelegenheid hebben gehad op de inhoud ervan te reageren.
3.3.2
In de beschikking van de rechtbank wordt onder 1.1 melding gemaakt van een brief van de zoon van betrokkene van 17 januari 2017. Uit het proces-verbaal en de beschikking (onder 2.2, tweede zin) blijkt dat de beslissing van de rechtbank mede op die brief berust.
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling heeft de behandelaar [betrokkene 1] verklaard dat de zoon van betrokkene niet aanwezig durfde te zijn en dat hij een e-mail heeft gestuurd. Uit het proces-verbaal blijkt voorts dat de rechtbank een schriftelijk bericht van de zoon heeft ontvangen, waarmee zij bij haar beslissing rekening zal houden. Dit vindt bevestiging in de als bijlage bij het cassatierekest gevoegde correspondentie tussen de behandelaar en de advocaat van betrokkene. Daaruit blijkt dat het bij de door de rechtbank vermelde “brief” gaat om een e-mail die de zoon van betrokkene op 17 januari 2017 heeft gestuurd aan de behandelaar, en dat die e-mail tijdens de zitting door de behandelaar aan de rechtbank is overhandigd.
Uit de beschikking en het proces-verbaal blijkt niet dat betrokkene en haar advocaat gelegenheid is geboden om (zelf) kennis te nemen van de e-mail en op de inhoud daarvan te reageren.
3.3.3
Op grond van het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat de rechtbank vóór het geven van haar beschikking heeft nagelaten betrokkene en haar advocaat in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de hiervoor in 3.3.2 genoemde e-mail en zich over de inhoud van die e-mail uit te laten. Daarvan uitgaand is sprake van schending van het in art. 19 Rv neergelegde beginsel van hoor en wederhoor. Het onderdeel is dus gegrond.
3.3.4
De overige onderdelen behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2017;
wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
7 juli 2017.