Uitspraak
gevestigd te Amsterdam,
wonende te [woonplaats], Duitsland,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
7 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen IKEA B.V. en een Duitse verweerster. De zaak betreft de aansprakelijkheid van een winkelbedrijf voor een val van een voetganger door gladheid voor de ingang van de winkel. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Overijssel en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waartegen IKEA cassatie heeft ingesteld. De verweerster heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van IKEA in het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van IKEA verworpen en de kosten van het geding in cassatie aan IKEA opgelegd, begroot op € 396,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt de zorgplicht van winkelbedrijven en de noodzaak voor aanvullend bewijs in dergelijke aansprakelijkheidskwesties.