In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 februari 2017, nr. 16/3472. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen die aan de belanghebbende was opgelegd. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Daarom heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 7 juli 2017.