In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] C.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 november 2016, nr. 16/00063. Het beroep in cassatie was gericht tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2010, alsook tegen de beschikking inzake heffingsrente. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie in staat. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.