ECLI:NL:HR:2017:124

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
16/01812
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over gewelddadige straatroof door jeugdige verdachten met betrekking tot bewijsvoering en getuigenverzoeken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een gewelddadige straatroof die op 7 december 2013 in Amsterdam plaatsvond, waarbij de verdachte samen met een ander een mobiele telefoon, een horloge en een ketting heeft weggenomen van het slachtoffer, [betrokkene 1]. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat het Hof niet heeft beslist op voorwaardelijke getuigenverzoeken en dat de afwijzing van getuigenverzoeken niet begrijpelijk was. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de raadsvrouwe het voorwaardelijke verzoek om getuigen niet heeft gehandhaafd en dat de afwijzing van het getuigenverzoek op de grond dat de noodzakelijkheid niet is gebleken, niet onbegrijpelijk is. Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat het gebruik van verklaringen van getuigen die niet zijn gehoord, niet in strijd is met artikel 6 EVRM, mits er voldoende steunbewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarbij het Hof voldoende bewijs heeft gevonden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de straatroof, onderbouwd door verschillende getuigenverklaringen en proces-verbaal.

Uitspraak

31 januari 2017
Strafkamer
nr. S 16/01812 J
MD/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 26 januari 2016, nummer 23/003907-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 7 december 2013 te Amsterdam op de openbare weg, het Abcouderpad, in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk/type: iPhone 4s), een horloge (merk: G-shock) en een zilveren (konings)ketting toebehorende aan [betrokkene 1] (geb. [geboortedatum] /1998), welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [betrokkene 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte, en/of zijn mededader met kracht van achteren met zijn/hun arm(en) om de nek (wurggreep) van voornoemde [betrokkene 1] heeft/hebben vastgepakt en het lichaam van voornoemde [betrokkene 1] tegen de grond heeft/hebben geduwd en tegen het lichaam van voornoemde [betrokkene 1] heeft/hebben geschopt en dreigend tegen voornoemde [betrokkene 1] heeft gezegd: "Je kent me niet, je kent me gezicht niet"."
2.2.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL132H-2013302246-1 van 8 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 1-8).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1998):
Op 7 december 2013 omstreeks 23:30 uur verliet ik het verjaardagsfeest van [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] ) in Amsterdam Zuidoost. Ik verliet het feest met twee andere jongens. Op het moment dat ik de woning daadwerkelijk verliet zag ik dat NN1, NN2, NN3 en NN4 zich nog in de woning bevonden. Ik liep tezamen met vriend 1 en vriend 2 richting het fietspad 'Abcouderpad'. Ik moest toen opeens naar achteren kijken omdat ik een soort van onderbuikgevoel kreeg, alsof er iets ernstigs zou kunnen gebeuren. Ik keek dus naar achteren en zag vervolgens NN1, NN2, NN3 en NN4 in onze richting komen lopen. Ik kreeg hier onmiddellijk een slecht gevoel over en begon sneller te lopen. Vriend 2 riep nog om sneller te gaan lopen tegen mij. Vervolgens hoorde ik dat vriend 2 werd geroepen, kennelijk door iemand achter ons. Ik keek naar achteren en zag ineens NN1, NN2, NN3 en NN4 vlak achter ons staan. Hun aanwezigheid voelde bedreigend cq intimiderend.
Ik werd krachtig vastgepakt door NN2. Ik zag kans mij iets los te rukken en versneld weg te rennen. Ik werd echter na enkele meters van achteren gepakt (wurggreep bij nek) door NN2 en naar achteren getrokken. Hierdoor viel ik op de grond. Dit tezamen met NN2. Door het krachtig vastpakken door NN2 aan mijn nek, voelde ik pijn aan mijn nek. Doordat NN2 mij naar achteren trok en wij hierdoor op de grond vielen voelde ik pijn aan mijn hele lichaam. Ik was angstig en bang en mijn beide armen werden vastgepakt door NN3. Ik werd vervolgens door NN2 en NN3 meerdere keren krachtig geschopt. Ze schopten tegen mijn hele lichaam. Vervolgens zag ik dat NN2 mijn ketting uit mijn rechterzak wegnam. Vervolgens zag ik dat NN3 mijn G-shock horloge van mijn linkerarm wegnam en mijn mobiele telefoon, iPhone, uit mijn linker broekzak haalde en van mij wegnam. Gedurende deze beroving heeft NN2 het navolgende richting mij geroepen: "Je kent me niet, je kent me gezicht niet". Hiermee bedoelde NN2 dat als ik richting de politie ga, ik problemen ga krijgen.
Weggenomen goederen:
- Zilveren koningsketting
- Horloge merk G-Shock
- Mobiele telefoon iPhone 4S
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL132C-2013302246-4 van 10 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 9 en 10).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 3] :
De dag erna, zondag 8 december (het hof begrijpt: 8 december 2013), hoorde ik via Facebook van mijn zoon (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) dat de gestolen waren terug zouden komen. Eerst zou er sprake zijn van de situatie dat mijn zoon en ik die gestolen spullen bij [betrokkene 2] , het meisje dat het feestje gaf, zouden moeten ophalen. Later zei [betrokkene 2] over Facebook dat zij niets met de zaak te maken wilde hebben en dat zij de jongens die de spullen zouden teruggeven naar mijn adres zou sturen. Later die zondag, ongeveer om 14:30 uur, ging de bel bij mijn woning. Ik zag twee jongens staan. Ik hoorde een van de twee jongens direct zeggen: "Sorry mevrouw, dit was niet de bedoeling, ik was dronken en in een groep, het spijt me dat het zo gelopen is". Ik heb toen de gestolen spullen van hem aangenomen. Ik hoorde toen diezelfde jongens zeggen dat ze excuses aan [betrokkene 1] wilden aanbieden. Ik zag dat de jongen [betrokkene 1] een hand gaf en zijn excuses aanbood. Deze jongen heeft zijn naam tegen mij gezegd. Hij heette [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ).
3. Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL132C-2013302246-5 van 10 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 14 en 15).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1] :
Op 8 december 2013 om ongeveer 14:30 uur kwamen er twee jongens aan de deur van de woning waar mijn moeder en ik wonen. Ze kwamen mijn spullen terugbrengen. Ik herken de jongens volledig als de jongens die mij de avond ervoor hadden beroofd. De jongen die mij een hand gaf heet [verdachte] , de andere jongen heet [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte] ).
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL132C-2013302246-3 van 10 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 18 en 19).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 2] :
Ik gaf op 7 december 2013 een feestje in mijn huis. Omstreeks 23.00 of 23.30 uur zijn er vijf jongens weggegaan. [betrokkene 4] , [verdachte] , [betrokkene 5] (het hof begrijpt: [betrokkene 5] ), [medeverdachte] en [betrokkene 6] (het hof begrijpt: [betrokkene 6] ). Die zijn tezamen met [betrokkene 1] weggegaan.
[medeverdachte] en [verdachte] hebben het adres van [betrokkene 1] aan mij gevraagd. Ze wilden de spullen eerst aan mij geven zodat ik ze op school kon teruggeven. Ik werd na het feestje rond 2 uur 's nachts gebeld door [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4] ). [betrokkene 4] wilde de spullen naar mij brengen maar ik wilde er niets mee te maken hebben. En ik kon ze ook niet binnen laten want ze wilden direct komen.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL132C-2013302246-27 van 18 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 27 en 28).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 4] :
Rond kwart voor elf zijn [betrokkene 7] , [betrokkene 1] en ik naar huis gegaan. [betrokkene 7] had een fiets. Er kwam een jongen naar me toe en sprak me aan. Toen vroeg hij of ik een mooie telefoon bij me had. Ze waren in totaal met zijn vieren. De jongen die mij aansprak heeft mijn telefoon genomen. [betrokkene 1] was op de grond gelegd en ik zag dat de twee jongens zijn spullen pakten, tenminste een van de jongens had zijn iPhone en ketting. Hierop renden de jongens weg.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL132C-2013302246-14 van 17 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina's 30-34).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 5] :
Op 7 december 2013 was ik op een feestje. We hebben gefeest en omstreeks 23.00 uur gingen we naar huis. Op dat moment gingen ook drie jongens weg van het feest. Dat waren [betrokkene 4] , een jongen op een fiets en nog een andere jongen. Wij gingen met zijn drieën, dat wil zeggen ik, [verdachte] en [medeverdachte] , achter deze jongens ook weg van het feest. Op een gegeven moment zag ik dat een jongen uit het groepje van drie die voor ons liepen werd gepakt door [verdachte] . Ik zag namelijk dat [verdachte] deze jongen van achter in een wurggreep om zijn nek beetpakte. Hierdoor ging de jongen naar de grond. Op dat moment zag ik dat [medeverdachte] de andere jongen genaamd [betrokkene 4] ook vloerde. Ik zag namelijk dat [medeverdachte] [betrokkene 4] (het hof vat dit op als een kennelijke verschrijving en begrijpt hier en hierna: [betrokkene 4] ) ook van achteren om zijn nek beet pakte in een wurggreep en naar de grond trok. Ik zag dat [medeverdachte] bij [betrokkene 4] in zijn zakken voelde. Ik hoorde de jongen die op de grond lag zeggen dat hij [verdachte] kende van school. Ik hoorde [verdachte] met een kwade en luidde toon tegen de jongen zeggen: "Geef me je telefoon".
De jarige (het hof begrijpt: [betrokkene 2] ) vertelde dat de jongens de gestolen spullen hadden teruggebracht en sorry hadden gezegd.
7. Een proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam van 30 juli 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 7 december 2013 was ik met anderen van het feestje van [betrokkene 2] onderweg naar huis. Wij werden achtervolgd door een groep van vier personen. Deze vier personen had ik eerder die avond op het feestje gezien. Ik herkende de verdachte [verdachte]. Hij zat in die tijd bij mij op school. Hij zei dat ik spullen moest geven en hij zei: 'Ik ken je'."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"Uit de bewijsmiddelen volgt dat [betrokkene 1] direct na de beroving daarvan aangifte op het politiebureau heeft gedaan. [betrokkene 1] geeft later aan dat hij [verdachte] als één van de daders heeft herkend. Die herkenning is blijkbaar wederzijds zo blijkt uit de woorden "Je kent me niet, je kent me gezicht niet" die de dader naar [betrokkene 1] heeft geroepen. De volgende middag staan er twee jongens aan de deur die de gestolen spullen komen terugbrengen. [betrokkene 1] herkent de jongens als de daders van de beroving. De jongen die hem een hand heeft gegeven heet [verdachte] , vertelt hij aan de politie. Uit de verklaringen van [betrokkene 2] en de moeder van [betrokkene 1] blijkt dat [medeverdachte] en [verdachte] aan [betrokkene 2] het adres van [betrokkene 1] hebben gevraagd om de spullen te kunnen terugbrengen. Deze verklaringen worden ondersteund door [betrokkene 5] die heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [verdachte] en [medeverdachte] [betrokkene 1] van zijn spullen hebben beroofd. Aangezien [betrokkene 5] [verdachte] en [medeverdachte] naar eigen zeggen al heel lang kent en met ze heeft gedanst is er geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze herkenning. In hoger beroep zijn verschillende vruchteloze pogingen gedaan om [betrokkene 5] als getuige te horen. [betrokkene 5] bleek onvindbaar, zodat bevelen medebrenging niet konden worden uitgevoerd. Het moet dan ook ervoor gehouden worden dat het horen van deze getuige niet binnen afzienbare tijd mogelijk is. De betrokkenheid van de verdachte bij de straatroof blijkt niet alleen uit de verklaring van [betrokkene 5] , maar volgt ook uit andere bewijsmiddelen, zodat zijn verklaring voor het bewijs kan worden gebezigd.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot het oordeel dat de verdachte samen met een ander [betrokkene 1] op een gewelddadige wijze van zijn spullen heeft beroofd. Anders dan de advocaat-generaal en de raadsvrouw, acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Overweging met betrekking tot de aangeboden excuses
Uit het dossier blijkt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] naar [betrokkene 1] zijn huis zijn gegaan om de gestolen spullen terug te brengen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij tegen de moeder van [betrokkene 1] heeft gezegd: "I'm sorry for your loss". Hij heeft daar geen Nederlandse vertaling voor. De moeder van [betrokkene 1] heeft deze woorden - zo blijkt uit haar verklaring - opgevat als een schuldbetuiging/schuldbekentenis.
Wat er ook zij van de uitleg die verdachte achteraf aan de gebezigde woorden heeft gegeven, de moeder van [betrokkene 1] heeft ze naar normaal Nederlands taalgebruik opgevat en ook mogen opvatten als excuses voor de diefstal met geweld die het hof hiervoor wettig en overtuigend bewezen heeft geacht.
Gevoerd verweer
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Zij voert daartoe - zakelijk weergegeven - aan dat [betrokkene 4] over de spullen van aangever [betrokkene 1] beschikte en dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] de spullen uitsluitend op verzoek van [betrokkene 4] hebben teruggegeven aan aangever. De verklaringen van de verdachten hieromtrent worden ondersteund door de verklaring van [betrokkene 4] .
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof met betrekking tot de gestolen spullen vast dat aangever [betrokkene 1] op straat in de late avond van 7 december 2013 door twee jongens op een gewelddadige wijze van zijn ketting, horloge en mobiele telefoon is beroofd. Eén van de jongens heeft 's nachts - vlak na de beroving - [betrokkene 2] gebeld en gevraagd of ze de gestolen spullen aan haar konden geven zodat zij deze op school aan [betrokkene 1] kon teruggeven. [betrokkene 2] wilde er niets mee te maken hebben. Vervolgens heeft zij [medeverdachte] en [verdachte] het adres van [betrokkene 1] gegeven, zodat zij de spullen zelf konden terugbrengen. De twee jongens, de verdachte en zijn medeverdachte, zijn diezelfde middag nog naar het huis van [betrokkene 1] gegaan en hebben daar de gestolen spullen aan de moeder van [betrokkene 1] overhandigd en hebben hun excuses aan hem aangeboden.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof het door de verdediging gestelde feitelijk niet aannemelijk geworden. Hierbij heeft het hof er acht op geslagen dat de verklaring van [betrokkene 2] overeenkomt met die van [betrokkene 1] , doch niet strookt met de lezing van de verdachte dat [betrokkene 2] de spullen van [betrokkene 4] zou hebben gekregen en dat hij (en de medeverdachte) de spullen namens [betrokkene 4] zou hebben teruggebracht.
Het verweer wordt derhalve verworpen."

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt allereerst dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een op de terechtzitting van 21 april 2015 door de verdediging gedaan voorwaardelijk verzoek tot het horen van [betrokkene 2] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] als getuigen.
3.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2015 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt met betrekking tot het in het middel bedoelde verzoek het volgende in:
"Voorwaardelijk verzoek
Mocht uw Gerechtshof tot een bewezenverklaring geraken, dan wenst de verdediging uw Hof het verzoek te doen tot het horen van de navolgende getuigen:
- [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1998
- [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] 1998
- [betrokkene 5] , geboren op [geboortedatum] 1995
- [betrokkene 6]
- [betrokkene 7]
De verdediging hecht waarde aan het horen van deze getuigen in het kader van de waarheidsvinding. De getuigen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 5] hebben een voor cliënt belastende verklaring afgelegd. Cliënt betwist deze verklaring. Cliënt ontkent met klem iets met de beroving van [betrokkene 1] te maken te hebben gehad.
De getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 7] zijn nog nimmer gehoord, doch zij waren wel aanwezig tijdens de beroving. De getuigen zouden een voor cliënt ontlastende verklaring kunnen afleggen."
3.2.2.
Bij tussenarrest van 4 mei 2015 heeft het Hof het onderzoek heropend en de oproeping van twee personen als getuige, onder wie [betrokkene 5] , bevolen. Op 30 juli 2015 heeft het Hof het onderzoek ter terechtzitting hervat. Uit het proces-verbaal van deze terechtzitting blijkt niet dat de raadsvrouwe aldaar het eerder gedane voorwaardelijk verzoek tot het horen van [betrokkene 2] als getuige aan de orde heeft gesteld.
3.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 november 2015 houdt onder meer het volgende in:
"De raadsvrouw deelt mede:
Ik deel het standpunt van de advocaat-generaal dat het onderzoek ter terechtzitting dient te worden geschorst om [betrokkene 5] als getuige te horen. Mijn voorkeur gaat ernaar uit dat hij door de raadsheer-commissaris in dit hof wordt gehoord. Ik sluit mij aan bij de verzoeken van de raadsman van de medeverdachte [medeverdachte] om [betrokkene 6] en [betrokkene 7] als getuige te (doen) horen door de raadsheer-commissaris. Indien de zaak toch moet worden aangehouden om [betrokkene 5] als getuige te horen, dan kunnen zij ook als getuige worden gehoord. Het zou zonde zijn als na het verhoor van [betrokkene 5] blijkt dat nieuwe getuigenverhoren nodig zijn.
(...)
De voorzitter deelt als overwegingen en beslissingen van het hof mede:
(...)
- dat de verzoeken tot het horen van [betrokkene 6] en [betrokkene 7] als getuige worden beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium en dat deze verzoeken worden afgewezen, omdat de verzoeken onvoldoende zijn onderbouwd."
3.2.4.
Het Hof heeft de behandeling van de zaak voortgezet op 12 januari 2016. Uit het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal blijkt niet dat de raadsvrouwe aldaar het eerder gedane voorwaardelijk verzoek tot het horen van [betrokkene 2] als getuige aan de orde heeft gesteld.
3.2.5.
Het Hof is tot de onder 2.1 vermelde bewezenverklaring gekomen. De bestreden uitspraak houdt geen beslissing in op het ter terechtzitting van 21 april 2015 voorwaardelijk gedane verzoek om [betrokkene 2] als getuige te horen.
3.3.1.
Blijkens hetgeen hiervoor onder 3.2.3 is weergegeven, heeft de raadsvrouwe van de verdachte op de terechtzitting van 4 november 2015 aangevoerd dat zij zich aansluit bij de verzoeken van de raadsman in de zaak van de medeverdachte om [betrokkene 6] en [betrokkene 7] als getuige te (doen) horen en dat "[i]ndien de zaak toch moet worden aangehouden om [betrokkene 5] als getuige te horen, [zij dan] ook als getuige [kunnen] worden gehoord" omdat het "zonde [zou] zijn als na het verhoor van [betrokkene 5] blijkt dat nieuwe getuigenverhoren nodig zijn". Gelet hierop en in aanmerking genomen het procesverloop in hoger beroep heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de raadsvrouwe het op de terechtzitting van 21 april 2015 gedane voorwaardelijk verzoek om [betrokkene 2] als getuige te horen, niet heeft gehandhaafd.
3.3.2.
De klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het verzoek [betrokkene 2] te horen als getuige faalt.
3.4.
De klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het verzoek [betrokkene 6] en [betrokkene 7] te horen als getuige, faalt eveneens. Deze klacht berust op een verkeerde lezing van de bestreden uitspraak. Het Hof heeft immers, gelet op hetgeen de raadsvrouwe op de terechtzitting van 4 november 2015 heeft aangevoerd, kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de raadsvrouwe het ter terechtzitting van 21 april 2015 gedane voorwaardelijk verzoek om voornoemde personen als getuige te horen heeft omgezet in een onvoorwaardelijk verzoek en heeft op dat verzoek beslist.
3.5.
Het middel klaagt voorts over de afwijzing van voormeld verzoek. Het Hof heeft dat verzoek afgewezen op de grond dat de noodzakelijkheid van het verzoek hem niet is gebleken. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk gelet op hetgeen door de raadsvrouwe aan het verzoek ten grondslag is gelegd. De klacht faalt.
3.6.1.
Het middel klaagt daarnaast dat het Hof ten onrechte, want in strijd met art. 6 EVRM, de verklaring van [betrokkene 5] tot het bewijs heeft gebezigd zonder dat de verdediging hem als getuige heeft kunnen (doen) horen.
3.6.2.
Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat - gelijk het Hof reeds heeft overwogen - ook indien de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, art. 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van de politie met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van diens verklaring die door de verdachte zijn betwist.
3.6.3.
In de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen - in het bijzonder de verklaringen van [betrokkene 1] (bewijsmiddelen 1, 3 en 7) - is voldoende steun in de hiervoor onder 3.6.2 bedoelde zin te vinden voor de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.

4.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 januari 2017.