Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
4 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 11 november 2014 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1966, was betrokken bij het feitelijk leidinggeven aan een rechtspersoon die meermalen valsheid in geschrift heeft gepleegd, alsook het doen van onjuiste belastingaangifte met betrekking tot valse facturen. De Hoge Raad heeft op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 16/00201.
De advocaat van de verdachte, A.M. Smetsers, heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de middelen niet relevant zijn voor de rechtsontwikkeling of rechtseenheid.
Echter, de Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, omdat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van elf maanden en twee weken naar tien maanden en één week. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige.