ECLI:NL:HR:2017:1229

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
5 juli 2017
Zaaknummer
16/00199
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de reikwijdte van artikel 74 Awr en ontnemingsmaatregelen voor natuurlijke personen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel werd afgewezen. De Hoge Raad behandelt de vraag of artikel 74 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) uitsluit dat aan een natuurlijke persoon die feitelijke leiding heeft gegeven aan door een rechtspersoon gepleegde strafbare feiten, een ontnemingsmaatregel kan worden opgelegd. De Hoge Raad oordeelt dat deze opvatting onjuist is. Het hof had vastgesteld dat de veroordeelde betrokken was bij valsheid in geschrift en het opzettelijk onjuist doen van belastingaangiften, maar volgens artikel 74 Awr kan er geen ontnemingsmaatregel worden opgelegd voor bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het hof, waarbij de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel werd afgewezen. Dit arrest is gewezen op 4 juli 2017 en is een belangrijke uitspraak over de toepassing van ontnemingsmaatregelen in het belastingrecht.

Uitspraak

4 juli 2017
Strafkamer
nr. S 16/00199 P
CeH/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 11 november 2014, nummer 21/005506-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat
art. 74 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) eraan in de weg staat dat aan de betrokkene een ontnemingsmaatregel kan worden opgelegd.
2.2.
Het bestreden arrest houdt in, voor zover van belang:
"De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 11 november 2014 (parketnummer 21-004908-13) ter zake van
- feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en
- feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd (artikel 69 Awr).
In artikel 74 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat er geen ontnemingsmaatregel kan worden opgelegd ter zake van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten. Dat betekent dat met betrekking tot eventueel financieel voordeel dat de veroordeelde zou hebben genoten door het opzettelijk onjuist doen van belastingaangiften, het hof geen ontnemingsmaatregel zal opleggen.
(...)
Het voorgaande betekent dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden afgewezen."
2.3.
Art. 74 Awr luidt:
"Ter zake van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten vindt artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing."
2.4.
Het middel berust op de opvatting dat art. 74 Awr niet uitsluit dat een ontnemingsmaatregel wordt opgelegd aan de natuurlijke persoon die aan door een rechtspersoon gepleegde, bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten feitelijke leiding heeft gegeven en uit die feiten, al of niet naast de rechtspersoon, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Die opvatting is onjuist.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 juli 2017.