Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
4 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep in cassatie was ingesteld door het Openbaar Ministerie tegen een uitspraak van het hof van 11 november 2014, waarin een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. Het Openbaar Ministerie had echter geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in het beroep, omdat het niet voldoen aan de termijn zoals voorgeschreven in artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, een schending van de procedurele vereisten inhield.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat het Openbaar Ministerie niet binnen de gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend. Hierdoor kon het Openbaar Ministerie niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft vervolgens het beroep van het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat het beroep niet verder in behandeling wordt genomen. Deze uitspraak benadrukt het belang van het naleven van procesregels en termijnen in het strafrechtelijke proces.