Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
4 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 2011 was veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van verdovende middelen en witwassen. Het Gerechtshof had de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 56.057,85, gebaseerd op een eenvoudige kasopstelling. De betrokkene heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat H. Bakker een middel van cassatie heeft voorgesteld.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende gemotiveerd had of het geschatte bedrag van € 56.057,85 uitsluitend gerelateerd was aan het bewezenverklaarde witwassen of ook aan andere strafbare feiten. De Hoge Raad verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de opvatting van het Hof dat het bedrag, omdat het voorwerp van witwassen was, reeds daardoor wederrechtelijk voordeel vormde, niet juist was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel en de toepassing van de eenvoudige kasopstelling in het kader van ontnemingsprocedures.