ECLI:NL:HR:2017:1207

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
15/04335
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest inzake bedreiging van een parkeercontroleur en afwijzing van getuigenverzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het bedreigen van een parkeercontroleur, [betrokkene 1], op 25 mei 2013 in Waalwijk. De verdachte zou tijdens een confrontatie met de parkeercontroleur dreigende woorden hebben geuit en een gebaar hebben gemaakt dat leek op het vasthouden van een vuurwapen. Het Hof had het verzoek van de verdediging om getuigen, waaronder de aangeefster en een collega van haar, te horen afgewezen, omdat het Hof geen reden had om te twijfelen aan de verklaring van de aangeefster, die steun vond in andere bewijsmiddelen.

De Hoge Raad oordeelde echter dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was. Het Hof had vastgesteld dat de collega van de aangeefster de fysieke en verbale bedreigingen niet had gezien of gehoord, en dat de verklaring van de verdachte slechts inhield dat hij boos was en de aangeefster had uitgescholden. De Hoge Raad concludeerde dat het steunbewijs dat het Hof in aanmerking had genomen, geen betrekking had op de door de verdachte betwiste onderdelen van de verklaring van de aangeefster. Daarom vernietigde de Hoge Raad het bestreden arrest en wees de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van getuigenverklaringen en de noodzaak om de verdediging de mogelijkheid te bieden om getuigen te horen die relevant zijn voor de waarheidsvinding.

Uitspraak

4 juli 2017
Strafkamer
nr. S 15/04335
MD/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 augustus 2015, nummer 20/003002-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het derde middel

2.1.
Het middel klaagt over afwijzing door het Hof van het door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoek tot het horen van de aangeefster "[betrokkene 1]" en "[betrokkene 2]" als getuige.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 25 mei 2013 te Waalwijk, parkeercontroleur van de gemeente Tilburg [betrokkene 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend zijn hand op een vuurwapen doen gelijken en deze tegen de buik van die voornoemde [betrokkene 1] aangehouden en voornoemde [betrokkene 1] dreigend de woorden toegevoegd: 'Ik schiet je dood als je mij nog een keer een bon uitschrijft', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 28 mei 2013 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie (pagina's 4 en 5 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van aangeefster [betrokkene 1]:
Op 25 mei 2013 was ik werkzaam in de gemeente Waalwijk als parkeercontroleur. Ik was in uniform gekleed.
Ik controleerde op de parkeerplaats van de Els een grijze Suzuki met kenteken [AA-00-BB]. Van deze auto was het parkeerticket verlopen. Ik begon met het noteren van de gegevens om hem een naheffing te geven.
Bij het uitschrijven van de naheffing kwam de bestuurder van het voertuig op mij af. Ik hoorde hem zeggen "alweer jij". Toen ik hem zag, herkende ik deze persoon van de vorige dag.
Ik hoorde hem mij uitschelden. Hij kwam toen dichterbij en ik zag dat hij met zijn vingers een pistool gebaar maakte en ik zag dat hij deze tegen mijn buik aanhield. Ik voelde in mijn buik een prik van zijn vinger. Ik hoorde hem zeggen: "ik schiet je dood als je mij nog een keer een bon uitschrijft."
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van getuige d.d. 4 juni 2013 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2], brigadier van politie (pagina 17 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van getuige [betrokkene 2]:
Op 25 mei (het hof begrijpt: 25 mei 2013) was ik samen met mijn collega [betrokkene 1] aan het werk als parkeercontroleur op de parkeerplaats De Els te Waalwijk.
Ik zag dat mijn vrouwelijke collega een naheffing aan het opmaken was voor een auto, die daar geparkeerd stond.
Ik zag dat er op dat moment een Turkse man een verhitte discussie hield met mijn vrouwelijke collega. Ik maakte hieruit op dat die man het duidelijk niet eens was met de bekeuring die mijn collega aan het opmaken was.
Ik hoorde dat de man tegen mijn collega zei dat hij het belachelijk vond dat hij een bekeuring kreeg, dat hij de dag daarvoor ook al een bekeuring had gehad en dat hij er werk van zou gaan. Ik heb ook gehoord dat hij tegen mijn vrouwelijke collega zei "Ik schiet jouw collega ook dood als hij een bekeuring uitschrijft."
3. Het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 juli 2015 voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte:
Ik was op 25 mei 2013 op het parkeerterrein De Els in Waalwijk. Ik heb daar een confrontatie gehad met een parkeercontroleur van de gemeente Tilburg.
Ik vroeg haar om geen boete uit te schrijven. Ze zei: "sorry, te laat". Ik werd boos.
U, voorzitter, vraagt mij of ik de parkeercontroleur [betrokkene 1] wel heb uitgescholden. Ja."
2.3.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte verklaart als volgt:
Ik was op 25 mei 2013 op het parkeerterrein De Els in Waalwijk. Ik heb daar een confrontatie gehad met een parkeercontroleur van de gemeente Tilburg.
Het klopt niet dat ik vijf minuten te laat was. Ik was daar met mijn vrouw en ik had nog geen geldig parkeerkaartje. Ik ben naar de Aldi gegaan, omdat ik geen wisselgeld had. Ik heb wisselgeld gehaald en toen stond daar ineens de parkeercontroleur. Ik vroeg haar om geen boete uit te schrijven, omdat ik eerst geen wisselgeld had, maar dat inmiddels wel al had gehaald. Ze zei: "sorry, te laat". Ze keek mij niet eens aan toen ze dat zei. Ze zei nog iets en drukte toen op het apparaat. Het apparaat printte toen de parkeerbon uit. Ik werd boos, want ik ben ook maar een mens. Ik zei tegen haar "doe maar". Zo is het gegaan.
U, voorzitter, vraagt mij of ik tegen haar heb gezegd "Ik schiet je dood als je mij nog een keer een bon uitschrijft".
Nee, waarom zou ik dat bij een vrouw doen.
U, voorzitter, vraagt mij of ik een schietende beweging heb gemaakt tijdens de confrontatie met de parkeercontroleur.
Nee, waarom zou ik dat voor haar neus doen.
U, voorzitter, vraagt mij of ik boos was.
Ik was boos. Toen zij de bon nog niet had uitgeschreven, heb ik gevraagd aan de parkeercontroleur of zij niet wat toleranter kon zijn. Ze keek mij niet aan en printte gewoon de bon uit. Het ging mij niet om de bon, maar de manier waarop het is gegaan. Ik heb haar niet bedreigd. Ik vind het heel erg dat ik daarvan wordt beschuldigd.
U, voorzitter, houdt mij voor dat de collega van parkeercontroleur [betrokkene 1] heeft verklaard dat ik verbaal agressief jegens hem ben geweest.
Dat kan niet, ik heb hem niet eens gezien.
U, voorzitter, vraagt mij of ik de parkeercontroleur [betrokkene 1] wel heb uitgescholden. Ja. Ik heb tegen haar gezegd laat God je straffen.
U, voorzitter, vraagt of ik ook heb gezegd, "Godverdomme, waarom doe je dat?" Nee, alleen laat God je straffen. Ik ben ook maar een mens. Zij heeft mij zover gekregen dat ik boos werd. Wat mij echt boos maakte, is dat zij mij niet eens aankeek, maar zich achter haar apparaat verstopte.
(...)
U, voorzitter, vraagt mij of ik een schietbeweging met mijn handen heb gemaakt. Nee, dat heb ik niet gedaan."
2.3.2.
Blijkens de aan voormeld proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Bewijsmiddelen
3. Aangeefster stelt in haar verklaring dat zij door cliënt zou zijn bedreigd. Cliënt ontkent dit ten stelligste. Cliënt geeft aan wel boos te zijn geworden om de parkeerbon en daarom heeft gescholden en haar daarbij wellicht heeft beledigd, maar hij heeft de parkeerbeambte op geen enkele manier bedreigd.
4. Aangeefster stelt dat cliënt haar zowel verbaal als door het maken van 'schietbewegingen' heeft bedreigd. Voor de goede orde merk ik op dat cliënt nauwelijks Nederlands spreekt en het daarom moeilijk valt voor te stellen dat hij aangeefster in de Nederlandse taal heeft kunnen bedreigen op de manier zoals aangeefster stelt.
5. De verklaring van aangeefster dat cliënt haar zou hebben bedreigd, op de wijze zoals ten laste is gelegd, wordt ook niet ondersteund door andere verklaringen in het dossier. De collega van aangeefster (getuige [betrokkene 2]) geeft duidelijk en ondubbelzinnig aan dat hij niet heeft gehoord dat cliënt zijn collega heeft bedreigd. Hij heeft cliënt ook geen "schietbewegingen" zien maken, zoals aangeefster stelt (...). Hij geeft kennelijk wel aan dat cliënt hem zou hebben bedreigd, maar dit ziet niet op de tenlastelegging in deze zaak. [betrokkene 2] heeft daar ook geen aangifte van gedaan.
6. Het enige wat derhalve feitelijk overblijft is de verklaring van aangeefster en dat is te weinig om tot een veroordeling te komen.
7. Ik verzoek u cliënt dan ook vrij te spreken, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Voorwaardelijk verzoek horen getuigen
8. Mocht u echter van mening zijn dat het dossier op dit moment voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een veroordeling te komen, dan verzoek ik u voorwaardelijk om van uw bevoegdheid gebruik te maken om zowel aangeefster als [betrokkene 2] als getuige op te laten roepen en als zodanig te horen.
9. Op grond van artikel 6 EVRM heeft cliënt het recht om getuigen die belastend voor hem verklaren op te roepen en te horen, indien deze verklaringen doorslaggevend zijn om tot een veroordeling te komen. In eerste aanleg zijn deze getuigen niet gehoord.
10. De verdediging is van mening dat het omwille van de waarheidsvinding noodzakelijk is om in dat geval de getuigen te horen, omdat in dat geval duidelijkheid dient te worden verkregen in hetgeen [betrokkene 2] nu daadwerkelijk heeft kunnen waarnemen en wat hij cliënt nu daadwerkelijk heeft horen zeggen. Zijn verklaring laat immers ruimte voor vragen en twijfel op dit punt. De verdediging wijst er in dit verband op dat [betrokkene 2] door de politie slechts telefonisch is gehoord en zijn verklaring niet is ondertekend. Bovendien wenst de verdediging aangeefster nadere vragen te stellen over welke bewoordingen cliënt dan precies zou hebben gebruikt, aangezien hij de Nederlandse taal niet machtig is. De verdediging wenst aangeefster te horen om de betrouwbaarheid van haar verklaring te kunnen toetsen."
2.3.3.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Naar het oordeel van het hof vindt de tot het bewijs gebezigde gedetailleerde verklaring van aangeefster, een buitengewoon opsporingsambtenaar die is getraind om waar te nemen, steun in de verklaring van [betrokkene 2]. Hij heeft verklaard dat hij de verhitte discussie tussen verdachte en aangeefster heeft waargenomen en het hem duidelijk was dat verdachte het niet eens was met de bekeuring die aangeefster uitschreef. Voorts heeft hij gehoord dat verdachte een bedreiging met de dood heeft geuit (...). Dat deze getuige de ten laste gelegde fysieke en verbale bedreigingen niet heeft gezien en gehoord, omdat hij in het begin van de confrontatie te ver verwijderd was, geeft het hof geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van aangeefster. Voorts vindt de verklaring van aangeefster steun in de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende dat hij boos was omdat aangeefster een bon uitschreef en dat hij haar heeft uitgescholden.
(...)
Het (voorwaardelijke) verzoek tot het horen van getuigen
(...)
Het hof wijst de verzoeken af omdat, gelet op hetgeen de raadsman aan deze verzoeken ten grondslag heeft gelegd, de noodzaak tot het horen van deze getuigen niet is gebleken.
Het hof overweegt ten aanzien van het verzoek om getuige [betrokkene 2] te horen, dat de raadsman niet meer heeft aangevoerd dan dat de verklaring van [betrokkene 2] ruimte laat voor vragen en twijfels, zonder te expliciteren waaruit die twijfel bestaat.
Ten aanzien van het verzoek om aangeefster te horen, heeft de raadsman aangevoerd dat hij haar wenst te horen over welke bewoordingen zijn geuit door de verdachte en om haar betrouwbaarheid te toetsen. Daartoe heeft de raadsman herhaald hetgeen hij in het kader van zijn tot vrijspraak strekkende verweer heeft aangevoerd omtrent de (on)betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. Zoals het hof reeds hiervoor heeft overwogen heeft aangeefster reeds in gedetailleerde verklaringen uiteen gezet, met welke bewoordingen en handelingen zij is bedreigd. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de buitengewoon opsporingsambtenaar, zijnde een deskundige getuige, te meer nu haar verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen."
2.4.
Aan de afwijzing van het verzoek tot het horen van de aangeefster en "[betrokkene 2]" als getuige heeft het Hof in de kern ten grondslag gelegd dat het geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de aangeefster, mede gelet op de steun die deze verklaring vindt in de overige bewijsmiddelen. In het licht van hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, is dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het Hof heeft vastgesteld dat "[betrokkene 2]" de tenlastegelegde fysieke en verbale bedreigingen niet heeft gezien en gehoord, alsmede dat de hiervoor onder 2.2.2 weergegeven, tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte enkel inhoudt dat hij boos werd en de aangeefster heeft uitgescholden. Derhalve heeft het door het Hof in aanmerking genomen steunbewijs geen betrekking op de door de verdachte betwiste onderdelen van de hem belastende verklaring van de aangeefster (vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, rov. 3.2.2).
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 juli 2017.