Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te Almere,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
30 juni 2017.
Hoge Raad
Op 30 juni 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/01716. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een verzoekster tegen GGZ Centraal, locatie de Meregaard, die niet verschenen was. De Hoge Raad verwijst naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 16 januari 2017, waarin het verloop van het geding in feitelijke instantie is uiteengezet. De verzoekster heeft beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking, maar het ingediende cassatierekest voldeed niet aan de vereisten van artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat het verzoekschrift niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat verzoekster de mogelijkheid had om het verzuim te herstellen door het verzoekschrift opnieuw in te dienen, maar dat deze mogelijkheid niet is benut. Hierdoor heeft de Hoge Raad besloten dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar cassatieberoep. De beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot.