ECLI:NL:HR:2017:1183

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
16/01570
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de executie van dwangsommen in belastingrechtelijke kort gedingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst. De zaak betreft de executie van dwangsommen die waren opgelegd in het kader van een kort geding, waarbij de Hoge Raad eerder op 25 oktober 2013 had geoordeeld (ECLI:NL:HR:2013:1042). De centrale vraag was op welke wijze de belastingplichtige moest voldoen aan de veroordeling tot het verschaffen van inlichtingen, en of de oproeping voor onderhoud correct was verzonden aan de vertegenwoordiger van de belastingplichtige, conform artikel 41 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] in de cassatieprocedure verworpen, omdat deze niet konden leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft [eiser] bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

30 juni 2017
Eerste Kamer
16/01570
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. A.J.F. Gonesh en thans mr. J.H. van Gelderen,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst),
zetelende te ’s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/09/482386/KG ZA 15-157 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 9 april 2015;
b. het arrest in de zaak 200.170.127/01 van het gerechtshof Den Haag van 26 januari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor de Staat mede door mr. C.M. Bergman
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
30 juni 2017.