ECLI:NL:HR:2017:118

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
15/02567
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing aanhoudingsverzoek in strafzaak met betrekking tot recht op verdediging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was bij verstek veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam voor 'wederspannigheid' en 'bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen'. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar het Hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep omdat er geen schriftelijke of mondelinge bezwaren waren ingediend tegen het vonnis. Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep was de raadsvrouw van de verdachte, mr. S. Raza, niet verschenen. Haar secretaresse had telefonisch aan de griffier doorgegeven dat de datum van de zitting verkeerd was genoteerd en verzocht om aanhouding van de zaak. Het Hof verleende echter verstek tegen de verdachte en ging door met de behandeling van de zaak zonder het verzoek tot aanhouding te honoreren. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten motiveren waarom het verzoek tot aanhouding was afgewezen, gezien het belang van het recht op verdediging van de verdachte. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

Uitspraak

31 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/02567
AJ/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 mei 2015, nummer 22/000054-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof heeft verzuimd gemotiveerd te beslissen op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1.
De procesgang is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt geweest:
(i) de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam heeft de verdachte ter zake van "wederspannigheid" en "bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken;
(ii) tegen dat vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld;
(iii) het Hof heeft de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat de verdachte geen schriftelijke of mondelinge bezwaren heeft opgegeven tegen het vonnis en het Hof ook zelf geen redenen heeft gezien voor een inhoudelijke behandeling van de zaak.
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte, gedagvaard als:
(...)
is niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsvrouw van de verdachte, mr. S. Raza, advocate te Rotterdam, is evenmin ter terechtzitting verschenen.
De griffier neemt telefonisch contact op het met het advocatenkantoor van mr. Raza. De secretaresse van mr. Raza deelt desgevraagd mede dat de datum van de terechtzitting verkeerd is genoteerd in de agenda en dat mr. Raza heden elders zitting heeft. De secretaresse verzoekt de zaak aan te houden voor onbepaalde tijd."
2.2.3.
Blijkens voormeld proces-verbaal is vervolgens verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte, heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten. Onmiddellijk na de sluiting van het onderzoek is het hiervoor vermelde arrest uitgesproken.
2.3.
Klaarblijkelijk heeft het Hof met het oog op het belang van het recht van de verdachte op verdediging in de onverklaarde afwezigheid van de raadsvrouwe aanleiding gevonden door de griffier te laten onderzoeken of zij op de hoogte was van dag en tijdstip van de terechtzitting in hoger beroep en is in dat kader door de secretaresse van de raadsvrouwe de reden voor het niet-verschijnen medegedeeld met daaraan gekoppeld het verzoek de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden.
2.4.
Uit de omstandigheid dat tegen de niet verschenen verdachte verstek is verleend en met de behandeling van de zaak is voortgegaan, moet worden afgeleid dat het Hof het verzoek tot aanhouding van de behandeling heeft afgewezen. Met het oog op voormeld belang van het recht op verdediging en gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, had het Hof die afwijzing met redenen behoren te omkleden. Voor zover het middel klaagt over het ontbreken van die motivering, is het gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, V. van den Brink, A.L.J. van Strien en E.F. Faase, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 januari 2017.