In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van [X] tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die zijn opgelegd aan de erflater over de jaren 2005, 2006 en 2007. De erfgenamen hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof, dat op 18 november 2016 uitspraak deed in de zaak met nummer 15/00751. De Inspecteur had ook incidenteel hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die betrekking hadden op de aan erflater opgelegde aanslagen en de beschikkingen heffingsrente.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de erfgenamen beoordeeld. De klachten die door de erfgenamen zijn aangevoerd, konden niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof in stand laat.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is op 30 juni 2017 openbaar uitgesproken, waarbij de vice-president en de raadsheren de uitspraak hebben gedaan.