Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
27 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte werd geconfronteerd met een vordering van de Officier van Justitie (OvJ) om camerabeelden van specifieke pintransacties bij een geldautomaat op te vragen. De politie herkende de verdachte op basis van deze beelden. De vraag die centraal staat is of de vordering van de OvJ betrekking had op 'gevoelige gegevens' zoals gedefinieerd in artikel 126nf van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het Hof oordeelde dat de vorderingen niet betrekking hadden op persoonsgegevens die onder de bescherming van artikel 126nd Sv vallen, zoals gegevens over godsdienst, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging. Hierdoor volstond de vordering op basis van artikel 126nd Sv. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het middel van cassatie niet kon leiden tot vernietiging van het arrest, omdat het geen rechtsvragen opriep die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof.