ECLI:NL:HR:2017:1163

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
16/00705
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering van gevangenisstraf wegens overschrijding redelijke termijn in cassatiefase

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor het ontvreemden van bankpassen van bejaarde en kwetsbare mensen door middel van babbeltrucs. De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, had middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal A.J. Machielse had geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad beoordeelde de middelen en oordeelde dat het eerste middel niet tot cassatie kon leiden. Het tweede middel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd echter gegrond verklaard. De Hoge Raad stelde vast dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden en dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden. Dit leidde tot de conclusie dat de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, moest worden verminderd.

In de slotsom oordeelde de Hoge Raad dat de bestreden uitspraak uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf moest worden vernietigd. De gevangenisstraf werd verminderd tot 34 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak werd gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

27 juni 2017
Strafkamer
nr. S 16/00705
LBS/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 19 januari 2016, nummer 23/002741-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 34 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 juni 2017.