ECLI:NL:HR:2017:1160

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
15/05812
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening na einduitspraak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis dat bij verstek was gewezen op 27 oktober 2010. Het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat deze niet binnen de wettelijke termijn van veertien dagen na de einduitspraak had ingediend. De verdachte stelde dat hij niet op de hoogte was van de datum van de zitting in eerste aanleg, omdat hij op de dag van zijn aanhouding in een staat van dronkenschap verkeerde en de dagvaarding niet in ontvangst had genomen. De verbalisant had echter de inhoud van de dagvaarding aan de verdachte medegedeeld, wat volgens het Hof betekende dat de verdachte op de hoogte was van de zitting.

Uitspraak

27 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/05812
AJ/DFL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 december 2015, nummer 22/003470-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.E.M. Later, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de verdachte niet binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn het hoger beroep heeft ingesteld zodat hij daarin niet-ontvankelijk is.
2.2.1.
Het vonnis in eerste aanleg is bij verstek gewezen en is uitgesproken op 27 oktober 2010. De verdachte heeft op 31 juli 2015 hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis.
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep. Daartoe heeft zij - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verdachte blijkens het dossier op de dag van zijn aanhouding door de politie in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde, met een dubbele tong sprak en rooddoorlopen ogen had en dat in het licht daarvan de akte uitreiking die zich in het dossier bevindt niet kan worden gezien als een geldige uitreiking van de dagvaarding aan de verdachte. Derhalve kan de verdachte niet geacht worden op de hoogte te zijn geweest van de datum van de zitting in eerste aanleg en heeft hij, nadat hij van de uitspraak op de hoogte is geraakt, tijdig hoger beroep in gesteld.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 16 augustus 2010 om 15:53 uur is aangehouden. Enkele uren later, om 18:20 uur, is de verdachte verhoord op het politiebureau. Uit het proces-verbaal van dat verhoor komt naar voren dat de verdachte weliswaar een wat obstinate houding vertoonde, maar geenszins blijkt daaruit dat hij in een zodanige staat verkeerde dat hij niet besefte wat hij deed. Het proces-verbaal laat naar het oordeel van het hof juist zien dat de verdachte voldoende inzicht had in de hem gestelde vragen, dat hij deze vragen begreep en ook adequaat antwoorden kon geven. Hij heeft het proces-verbaal van verhoor bovendien ondertekend.
Op 16 augustus 2010 om 19:30, weer een uur later derhalve, heeft de rechercheur [verbalisant] geprobeerd een dagvaarding (c.q. de gerechtelijke brief en bijbehorend mededelingenformulier van de officier van justitie) aan de verdachte uit te reiken. Blijkens de handgeschreven opmerking van de verbalisant op de akte van uitreiking weigerde de verdachte deze akte te ondertekenen en in ontvangst te nemen, maar is de tekst wel aan de verdachte medegedeeld. De datum (27 oktober 2010) en het tijdstip (13.30 uur) van de zitting en de inhoud van de tenlastelegging maken deel uit van de dagvaarding.
Dat de verdachte in een zodanige staat van dronkenschap verkeerde dat hij de strekking van de aan hem gedane mededeling met betrekking tot de datum en het tijdstip van de zitting in eerste aanleg en de inhoud van de tenlastelegging niet kon begrijpen, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden. Op grond van het voorgaande moet daarentegen ervan uit worden gegaan dat de verdachte op 16 augustus 2010 bekend is geworden met de dag en het tijdstip van de terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte had derhalve volgens de wet hoger beroep dienen in te stellen binnen veertien dagen na de op 27 oktober 2010 in eerste aanleg gegeven einduitspraak. Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 31 juli 2015, dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard."
2.3.
Art. 408, eerste lid, Sv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
(...)
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was."
2.4.
Blijkens zijn hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof vastgesteld dat een verbalisant op 16 augustus 2010 heeft getracht de dagvaarding voor de terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank 's-Gravenhage van 27 oktober 2010 te 13.30 uur aan de verdachte uit te reiken, doch dat dit niet is gelukt omdat de verdachte weigerde het stuk in ontvangst te nemen waarna de verbalisant de inhoud daarvan heeft medegedeeld aan de verdachte. Gelet hierop getuigt het oordeel van het Hof dat zich aldus een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting in eerste aanleg van 27 oktober 2010 aan de verdachte tevoren bekend was en dat de verdachte binnen veertien dagen na de op 27 oktober 2010 in eerste aanleg gegeven einduitspraak het hoger beroep had moeten instellen, niet van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
2.5.
Voor zover het middel hierover klaagt, is het tevergeefs voorgesteld.
2.6.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 juni 2017.