In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2017 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van Stichting [X] tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep in cassatie was gericht tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof van 25 oktober 2016, waarin het hoger beroep van de belanghebbende werd behandeld. De zaak betreft een informatiebeschikking die aan de belanghebbende was gegeven voor de jaren 2007 tot en met 2011.
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Uit de aantekeningen van de griffier van het Hof bleek dat een afschrift van de uitspraak op 25 oktober 2016 aan de partijen was verzonden. Het beroepschrift in cassatie was echter pas op 8 december 2016 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, wat betekent dat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De termijn eindigde op 6 december 2016.
De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post was bezorgd, maar de door belanghebbende aangevoerde argumenten waren niet overtuigend. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat niet was aangetoond dat de termijn was nageleefd. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.