Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
20 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor doodslag en het wegmaken van een lijk. De Hoge Raad behandelt het beroep op 20 juni 2017. De verdachte, geboren in 1991, heeft via zijn advocaat R.J. Baumgardt middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot een vermindering van de opgelegde straf, maar heeft het beroep voor het overige verworpen.
De Hoge Raad beoordeelt de ingediende middelen. Het eerste middel wordt verworpen, omdat het niet leidt tot cassatie en geen nadere motivering behoeft. Het tweede middel betreft de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden, aangezien er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negen jaren naar acht jaren en zes maanden.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Het beroep wordt voor het overige verworpen. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.