Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
20 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1988, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin hij was veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij voorbereidingshandelingen voor een plofkraak op een pinautomaat. De raadsman van de verdachte had een pleitnota overgelegd, maar deze bleek niet meer beschikbaar te zijn bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de raadsman tijdens de zitting in hoger beroep het woord heeft gevoerd overeenkomstig de inhoud van de pleitnota, ondanks het ontbreken van het document zelf. De Hoge Raad ging er veronderstellenderwijs vanuit dat de raadsman de argumenten had aangevoerd zoals vermeld in de toelichting op het middel. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld dat de verdachte de in de Audi aangetroffen voorwerpen met zijn mededaders voorhanden had gehad, en dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke uitvoering van de voorbereidingshandelingen. Het beroep in cassatie werd verworpen.