Uitspraak
wonende te [woonplaats] en thans verblijvende te [plaats],
zetelende te Zwolle,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een beschikking van de rechtbank Overijssel, die op 17 november 2016 was gegeven. De verzoeker, aangeduid als betrokkene, had beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking. De officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland, die als verweerder in cassatie fungeerde, is niet verschenen in deze procedure. De advocaat van betrokkene, mr. M.E. Bruning, heeft op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal gereageerd, die strekte tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen.
De beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter, samen met de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.