ECLI:NL:HR:2017:1095

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
15/03798
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van uitkeringsfraude en de inlichtingenplicht op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 23 juli 2015 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1954. De verdachte was betrokken bij een gezamenlijke huishouding en werd beschuldigd van medeplegen van uitkeringsfraude, zoals vastgelegd in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht. De kern van de zaak draait om de wetenschap van de verdachte dat de medeverdachte een inlichtingenplicht had op basis van de Wet werk en bijstand, en dat deze medeverdachte niet aan deze verplichting voldeed.

De Hoge Raad heeft op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte. De advocaat van de verdachte, S.V. Ramdihal, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel behoeft volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak werd gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

13 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/03798
DFL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 juli 2015, nummer 23/000727-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.V. Ramdihal, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 juni 2017.