ECLI:NL:HR:2017:1094

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
15/04538
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van uitkeringsfraude en inlichtingenplicht op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 23 juli 2015 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1956. De verdachte was betrokken bij een gezamenlijke huishouding en werd beschuldigd van medeplegen van uitkeringsfraude, zoals vastgelegd in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht. De kern van de zaak draait om de vraag of de medeverdachte wist dat de verdachte een inlichtingenplicht had op grond van de Wet werk en bijstand, en of deze medeverdachte zich bewust was van het feit dat de verdachte deze verplichting niet nakwam.

De Hoge Raad heeft op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep in cassatie werd verworpen. De advocaat van de verdachte, S.V. Ramdihal, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal A.E. Harteveld concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De uitspraak werd gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de inlichtingenplicht in het kader van uitkeringsfraude en de rol van medeverdachten in dergelijke zaken.

Uitspraak

13 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/04538
DFL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 juli 2015, nummer 23/000619-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.V. Ramdihal, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 juni 2017.