Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
27 januari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partneralimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had een verzoek ingediend om verlenging van de alimentatietermijn op basis van een niet-uitgekomen toekomstverwachting, die zij als een 'ingrijpende wijziging van omstandigheden' beschouwde in de zin van artikel 1:401 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De man, verweerder in cassatie, heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof Den Haag, die eerder op 18 november 2015 was gegeven, bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de klachten geen nadere motivering behoeven omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak werd gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.V. Polak en C.E. du Perron, met G. de Groot die de uitspraak openbaar heeft uitgesproken.