ECLI:NL:HR:2017:1087

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
16/00577
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schending van de redelijke termijn in strafzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 15 december 2015 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1955, had een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd gekregen, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De advocaat van de verdachte, J. Boksem, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld. De eerste vier middelen konden niet tot cassatie leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling aan de orde stelden. Het vijfde middel, dat betrekking had op de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), werd echter gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Ondanks deze overschrijding besloot de Hoge Raad geen rechtsgevolg aan deze constatering te verbinden, gezien de opgelegde straf en de mate van overschrijding.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen. Dit arrest is gewezen op 13 juni 2017 door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

13 juni 2017
Strafkamer
nr. S 16/00577
CeH/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 15 december 2015, nummer 24/000284-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste tot en met vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het vijfde middel

3.1.
Het vijfde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 juni 2017.