Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
13 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 13 juni 2017 door de Hoge Raad is behandeld, staat de verantwoordelijkheid van de verdachte voor het welzijn van zijn dieren centraal. De verdachte werd beschuldigd van het vervoeren van zes puppy's in een wasmand, die vervolgens in het water belandden, zonder dat de dieren waren ingeënt tegen de ziekte van Weil. Dit valt onder artikel 36 (oud) van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij zijn hond onvoldoende voedsel had verstrekt, wat in strijd is met artikel 37 (oud) van dezelfde wet. De zaak is in cassatie gebracht door de verdachte, die zich niet kon vinden in de eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 12 februari 2016.
De advocaat van de verdachte, M. Wezepoel, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening was dat de eerdere uitspraak van het hof in stand moest blijven. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof werd bevestigd. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheden van dierenbezitters en de juridische gevolgen van verwaarlozing van dierenwelzijn.