ECLI:NL:HR:2017:1081

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
16/01010
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor dierenwelzijn en de gevolgen van verwaarlozing

In deze zaak, die op 13 juni 2017 door de Hoge Raad is behandeld, staat de verantwoordelijkheid van de verdachte voor het welzijn van zijn dieren centraal. De verdachte werd beschuldigd van het vervoeren van zes puppy's in een wasmand, die vervolgens in het water belandden, zonder dat de dieren waren ingeënt tegen de ziekte van Weil. Dit valt onder artikel 36 (oud) van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij zijn hond onvoldoende voedsel had verstrekt, wat in strijd is met artikel 37 (oud) van dezelfde wet. De zaak is in cassatie gebracht door de verdachte, die zich niet kon vinden in de eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 12 februari 2016.

De advocaat van de verdachte, M. Wezepoel, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening was dat de eerdere uitspraak van het hof in stand moest blijven. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof werd bevestigd. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheden van dierenbezitters en de juridische gevolgen van verwaarlozing van dierenwelzijn.

Uitspraak

13 juni 2017
Strafkamer
nr. S 16/01010
DAZ/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 februari 2016, nummer 22/004789-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Wezepoel, advocaat te Nootdorp, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 juni 2017.